Stel je voor.
Stel je voor dat je een boek schrijft. Een jeugdboek, waarin je bepaalde sociale en morele codes op de helling zet. Niet omdat je daar zelf achter staat, maar om zoveel andere redenen.
Omdat het helemaal klopt in de context van het verhaal.
Omdat het echte leven gelardeerd is met dit soort situaties.
Omdat een verregaande vorm van empathie een absolute noodzaak is voor een schrijver die waarachtig wil schrijven.
Omdat het je personages doet nadenken, reflecteren, twijfelen. En omdat een mens die twijfelt meestal interessanter is dan hij die de zekerheden aan elkaar rijgt. Bewaar mij voor zij die alles menen te weten.
Zo’n boek groeit nu in mijn hoofd.
En toen dacht ik ineens aan Wim Daems, een jeugdauteur en wetenschapsjournalist die in 1994 ‘Beeld van een meisje’ schreef. Het was zijn zevende boek, en meteen ook zijn laatste.
Ik moet bekennen dat ik niet vertrouwd was met zijn werk. Maar ik herinner me het nieuwsbericht en de hele heisa,, laat ik het maar onomwonden een heksenjacht noemen, die volgde op de publicatie van dat boek. Daarin figureerde namelijk een vrachtwagenchauffeur, die het bestaan van de gaskamers ontkende. Zijn betoog bracht het hoofdpersonage, een tienermeisje, aan het twijfelen. Dat het een kwalijk boek was, klonk het, want er werd geen weerwerk geboden voor zijn argumenten. Uitgeverij Davidsfonds besloot het boek meteen uit de rekken te halen.
Ik kromp een beetje ineen bij dat verhaal. Voor de haastige luisteraar zou Wim Daems de geschiedenis ingaan als die aangebrande jeugdauteur, die de zuivere tienerziel besmette met negationisme.
In 1996 kwam er nog een staartje aan het verhaal. SKEPP besloot namelijk de allereerste ‘Skeptische Put’ (een prijs voor ‘diegene die zich uitzonderlijk onkritisch heeft opgesteld en de popularisering van kennis en wetenschap totaal verkeerd heeft begrepen’) aan Daems uit te reiken. Op de website van Skepp staat hierover onder andere dit te lezen:
Wim Daems, aanwezig wat door alle aanwezigen zeer gewaardeerd werd, opende dapper het gesprek met toe te geven dat hij zich vergist had. Hij schreef het boek omdat hij in de jaren ’80 aan de lijve ondervond hoe jongeren door negationistische propaganda werden beïnvloed en geen ondersteuning vonden. “Ik wilde het failliet van de historici aangeven. Ik wist dat ik een risico liep, maar hoopte zo de discussie op gang te trekken. Maar daarin ben ik misbruikt geworden.” De gevolgen waren ingrijpend. Daems leed heel wat schade, het boek werd afgevoerd en hij werd persoonlijk geterroriseerd.
De tragiek zit hem in de overduidelijke goede bedoelingen van Daems.
In 1988 had hij de Prijs Beste Jeugdboek Knokke-Heist (tegenwoordig ‘De zoute zoen’) gewonnen met ‘Het koopkind’. Wikipedia leert ons dat de jury zijn werk eensgezind prees, onder meer omwille van ‘de originele benadering van een hedendaagse thematiek, de boeiende en aangrijpende plot, de prachtige beschrijving van de Afrikaanse leefgewoonten, de treffende typering van de personages en de genuanceerde visie op het conflict tussen regering en guerrilla’.
In 1999 won hij ironisch genoeg ‘De zesde vijs’ van SKEPP, ditmaal voor zijn kritisch-wetenschappelijke artikels.
Ineens kreeg ik zin om de man aan te schrijven. Om hem een veel te laat hart onder de riem te steken. Niet dat hij daar een boodschap zou aan gehad hebben. Vijgen na Pasen en zo van die dingen. Maar toen vernam ik dat hij vier jaar geleden overleden is.
Het doet raar om een steek van spijt en verdriet te voelen over iemand die je nooit ontmoet hebt.
We horen voortdurend dat wat we schrijven niet te expliciet mag zijn. Niet te uitleggerig, niet blabla.
Maar blijkbaar is dat niet altijd even evident. Wim Daems is op de vingers getikt, gekraakt zelfs, omdat hij niet expliciet zei: ‘Deze meneer is fout. Fout en stout.’
Ik weet het wel, ik maak er een karikatuur van.
Maar evengoed, het maakt de schrijver in mij onzeker.
Ik begin alvast te oefenen.
Want op eieren lopen is een kunst.