Sardinië (3): over wat Keromar en Sardinië met elkaar gemeen hebben

Panorama’s kunnen overweldigen. We zijn dan ook zeer in onze nopjes wanneer we lezen dat de eerste agriturismo waar we verblijven vlakbij de Valle della Luna ligt.

De naam alleen al zet me aan het dromen. Hij roept een echo op uit mijn kindertijd. Een liedje, nogal bezwerend gezongen door – als ik het me goed herinner – Della Bosiers. In de maanvaaaallei. Het was de generiek van Keromar, een jeugdserie die op woensdagnamiddag liep op de BRT. Het verhaal speelde zich af in een soort mythische wereld waarin volkeren als Kerten, Bolten en Tipi’s met elkaar vochten of vrijden. De Kerten waren de slimme, goede mensen. Ze waren allemaal blond. De Bolten waren de slechten en hadden donkere haren. Ik was te jong om me gediscrimineerd te voelen. De Tipi’s waren een soort naïeve hippies en hadden geen vaste haarkleur. Mike Verdrengh was een Kert en liep voortdurend in een minirokje rond. En Janine Bisschops was een prachtige Tipi, met haar grote blauwe ogen en lange donkere haren. Ook in een minirokje. De twee werden uiteraard verliefd op elkaar.

We rijden naar de Valle della Luna. Heel mooi, zien we vanaf een afstand. Even later rijden we door de vallei zelf, en verdwijnt het zicht af en toe achter bomen en struikgewas. De weg zelf is een beetje saai en stoffig. We zoeken naar een plek om een wandeling te beginnen. Dat blijkt geen sinecure. Er zijn geen paden, en veel stukken grond zijn privédomein. We stoppen aan een parking met bar, waar een bord ons luid en duidelijk zegt dat dit hét uitzichtpunt is voor de vallei. We stellen vast dat het uitzicht inderdaad prachtig is. Of we ook kunnen wandelen, vragen we aan de man in de bar. Dat het de bedoeling is er met de auto doorheen te rijden, vijf kilometer lang, zegt hij. Of met de mountainbike. We beseffen dat we de vallei al helemaal gezien hebben. Hij wijst ons op een mogelijk wandelpad iets verderop. Het pad dat hij vermoedelijk bedoelt, is een lange zanderige weg tussen twee omheinde stukken grond. We beginnen te stappen. Het is bloedheet – water bij de hand, pet of hoedje op het hoofd – en we vragen ons al snel af of dit wel zo’n goed idee is. Er is weinig te zien en na een dik halfuur merken we van het ene stuk bestrating gewoon weer op het andere terechtkomen. Een uur later zitten we in een bar om onze lichte teleurstelling door te spoelen, en denken we terug aan de prachtige wandeling die we het jaar daarvoor iets noordelijker, op Capo Testa gemaakt hebben. Een bewegwijzerde wandeling, die ons langs een spectaculaire kustlijn voerde, waarna we van het kronkelige rechte pad afdwaalden – een initiatief van M, uiteraard – en de wandeling zo mogelijk nog mooier werd. Mijn zomerjurk – zo gek ben ik soms – vertoonde lussen van het doornige struikgewas, mijn benen bloedden, maar het was allemaal de moeite waard geweest. Dat was nog eens wandeling, zeggen we. We drinken erop.

De rest van de dag doet deugd. We houden van het naburige stadje Tempio Pausania, dat maar heel weinig toeristen ziet. De Italianen geven er zich naar goede gewoonte, in de uren tussen siësta en diner, over aan de passeggiata. We aperitieven op een terras en kijken naar het flaneren van jan en alleman. Oude mannen met stok kijken toe vanaf een bankje en worden veelvuldig begroet. Soms door een klein oud vrouwtje in het zwart, soms door een stoere jonge kerel, soms door een moeder met kind. Koppels slenteren voorbij. De jonge meisjes zijn steevast zwaar geparfumeerd en hun hoge plateauzolen onderscheiden hen van de weinige toeristen, die doorgaans voor comfortschoeisel kiezen. De mannen dragen een versgestreken hemd, soms een T-shirt. A la limite een korte broek. Maar nooit sandalen. Sandalen zijn voor toeristen.

We houden ook van onze agriturismo in Aggius. In de weide naast de parking stoeien gelukkige varkens, en drentelen ezels en magere koeien rond. We kunnen geen wandeling maken, of de drie grote honden des huizes – waarvan eentje hinkt, omdat een onverlaat er voor de lol zijn geweer op richtte – willen ons vergezellen. Ze gidsen ons, wachten ons op telkens wanneer we rusten. En soms nemen ze een veel te moeilijk pad, waar ik weer geschramde benen aan overhoud.

En dan is er het terras met adembenemend uitzicht, waar we ’s avonds lekker en veel te veel eten. Panorama’s kunnen overweldigen, en dit is er eentje dat het eten vertraagt. Ook de gesprekken worden er trager, want af en toe kijken we om ons heen en slaken we een zucht.

Eén verhaal over een panorama wil ik nog graag vertellen. In de tweede week van onze vakantie rijden we richting Cagliari, de hoofdstad. Maar M is een watermens en wil behalve de zee ook een meer zien. De meeste meren op Sardinië zijn kunstmatig. We scannen de landkaart op blauwe vlekken in de buurt van Cagliari en de keuze valt op het Lago di Mulargia, een vrij groot meer dat in geen enkele reisgids vermeld staat. We stellen er ons minder dan niets van voor, maar evengoed benieuwd gaan we op zoek. De wegwijzers naar het meer zijn schaars, een enkele keer wordt verwezen naar een camping. De weg erheen is desolaat. We dalen af naar het meer. Het aangekondigde vakantiepark met camping is uitgestorven, de grote parking boven het meer – ook voorzien op autobussen – is leeg. De picknickplaats ligt er eenzaam bij en heeft betere tijden gekend. Het uitzicht maakt ons stil. En we zijn er helemaal alleen. Leg zo’n meer bij ons, en het wordt meteen een grote toeristische attractie. Watersportcentra, campings en tavernes die behalve ‘verzorgde snacks’ ook een keure aan bieren serveren, verspreiden zich als klimop over de oevers. Hoezeer we ook de oevers afspeuren met de verrekijker, we zien geen levende ziel.

We blijven er lang hangen, op die vreemde plek. Ik schrijf, vul ons logboek aan. We kijken en blijven kijken. Een paar uren later rijden we weg, opgeladen en vervuld.

Praktisch:

Onze agriturismo in Aggius heet Il muto di Gallura. Eenvoudige mooie kamers in oude boerderijgebouwen, ongedwongen sfeer, uitstekende maaltijden en het lekkerste ontbijt van onze hele reis.

Sardinië (2): over de lyriek van reisgidsen en waarom je die af en toe moet negeren

Elke reiziger heeft zijn eigen stijl. Wat we doorgaans delen is dat we ons niet graag toerist noemen. We zijn het natuurlijk wel, hoe wereldwijs we onze neus ook in de lucht steken. We blijven liever weg van plekken die we als te toeristisch bestempelen, huiveren als we een restaurant tegenkomen dat een toeristisch menu afficheert. Maar vaak ontbreekt het ons aan moed – en tijd – om de gebaande wegen te verlaten. We – lees ‘ik’ – halen een paar toonaangevende reisgidsen in huis (in mijn geval ‘Trotter’ en ‘Rough guide to Sardinia’) en volgen braafjes de tips van kenners, die ons iets te vaak daar brengen waar iedereen gaat. We laten ons opjutten door het lyrische gejubel en de uitroeptekens van Trotter. Soms zeggen we: ‘Ja, het is inderdaad wel mooi’. Maar wat door honderden of duizenden op hetzelfde moment ontdekt wordt, omdat het als niet te missen te boek staat, dreigt tegen te vallen. En soms valt het ook zonder al die mensen tegen, gewoon omdat een reisgids het de hemel ingeprezen heeft en je de verhoopte vonk niet voelt.

sardinie-santu-lussurgiuSantu Lussurgiu, een groot middeleeuws dorp in de krater van een uitgedoofde vulkaan, staat van bij het begin op ons verlanglijstje. Het is het favoriete dorp van Trotter op Sardinië. De beschrijving van de wandeling door het stadscentrum is geheel in de bekende stijl: ‘Ronduit betoverend! Smalle, kronkelige straatjes, eerbiedwaardige stenen huizen met sporen van slijtage en patina (enkele hebben nog een strooien dak). Eeuwenoude, gemene, gladde kleine straatstenen… vooral in de buurt van de twee charmehotels die we vermelden. Hier moet je ’s avonds zeker terugkomen, dan zal de verliefdheid oplaaien en koppels die ruzie hebben, zullen zich hier vast weer verzoenen.’

Een mens zou voor minder naar Santu Lussurgiu gaan.
De rit ernaartoe is alvast veelbelovend. We rijden vanaf Oristano door het westelijke binnenland langsheen velden en bossen waar geen mens of ander levend wezen te zien is. Het landschap bijwijlen ruw en dor, dan weer frisgroen. En altijd heuvelachtig. img_0188Middenin een omheind veld en omringd door stekelig struikgewas, staat een nuraghe. M gaat op de rem staan en kijkt als een jongetje dat zometeen op avontuur zal vertrekken: ‘Abandoned places!’ Het is een vast gegeven geworden: geen vakantie is compleet zonder dat we een verlaten bouwsel geëxploreerd hebben.

Nuraghi zijn prehistorische bouwwerken: bijzonder solide ronde torens die dateren uit de bronstijd, en waarvan er inmiddels zo’n 8.000 geregistreerd werden op Sardinië. Vaak staat zo’n nuraghe alleen, heel af en toe horen er restanten van een dorp bij. Sommige van de sites – de best geconserveerde of meest uitgebreide – zijn opengesteld voor bezoekers. De meeste liggen echter ‘in het wild’. Verstopt tussen struikgewas, op het veld van een boer, in het midden van nergens. Over het leven van de mensen toen weten we weinig of niets met zekerheid, want schriftelijke bronnen zijn er niet. Op basis van grondig archeologisch onderzoek heeft men een soort ‘gisverhaal’ over hun cultuur geschreven. Ik hou van gisverhalen. Ze geven ruimte aan de fantasie van de toehoorder, want je kunt naar hartenlust verder invullen.

20160905_102328We klauteren over een hek, proberen niet in de prikkeldraad te blijven hangen. Verboden terrein betreden, het blijft een spannend tijdverdrijf. We lopen om de nuraghe heen, verwonderen ons over de grootte van het bouwwerk en de goede staat waarin het verkeert. De stilte rondom ons is absoluut. Ineens ben ik M uit het oog verloren. Ik loop rondjes om de toren, zoek tussen het struikgewas om te zien of hij zich daar voor de sport schuilhoudt, maar dan duikt hij ineens op. ‘Ik heb een toegang gevonden! Hij is wel laag en smal, maar eens je binnen bent is het de moeite waard.’ De toegang voelt inderdaad nogal claustrofobisch, kruipen op handen en knieën – en dan nog – is noodzakelijk. Wanneer we rechtop gaan staan, kijk ik omhoog naar het gat waardoor het daglicht op de duizenden jaren oude stenen valt. Het heeft iets sacraals en ik kan alleen maar ontzag voelen. M exploreert verder, of wat had ik gedacht. Hij trekt me mee naar een wenteltrap in een dubbele wand, die helemaal tot boven loopt. 20160905_102630Het is er behoorlijk donker, dus klauteren we tastend en zoekend omhoog over de grote, ongelijke stenen, terwijl M probeert bij te lichten. Op de top is er licht en een weids uitzicht, en uiteraard geen op bezoekers voorziene balustrade. Een boompje groeit op een bergje aarde. Ik grijp me vast aan takken die oververzadigd zijn van de vogelpoep – de stank prikt meteen in mijn neusgaten – en mezelf kennende besluit ik niet rechtop te gaan staan. Hoogtevrees houdt me klein en laag.

Blij en opgeladen rijden we verder, de raampjes helemaal naar beneden. Wanneer de lucht naar marsepein ruikt, zijn er vijgenbomen in de buurt, weten we. En ook marsepeinlucht is een goede reden om op de rem te gaan staan, vindt M. We plukken tot we niet meer weten waar gebleven met de vijgen. Andere auto’s blijven een belevenis, de hele weg lang. En dan bereiken we Santu Lussurgiu.

sardinie-santulussurgiu02bigNadat we de auto geparkeerd hebben, lopen een beetje verweesd rond, op zoek naar iets dat het centrum zou kunnen zijn. De smalle straatjes kronkelen zoals beloofd, de gemene stenen onder onze voeten dragen inderdaad het patina van jaren (ik twijfel aan die eeuwen). Eén van de twee vermelde charmeadressen is gesloten, en we hebben niet de indruk dat het ooit nog open zal gaan. Het andere – we hadden gehoopt er te kunnen lunchen – ziet er inderdaad heel mooi uit, maar er is geen eten te krijgen op dit moment. De straten zijn uitgestorven, doods. We doen ons best om de bron van zoveel reisgidsenlyriek te ontdekken. Helaas. Het is geen onaantrekkelijk dorp, helemaal niet, maar het moet concurreren met alle andere dorpen waaraan geen letter besteed werd en die ons juist daardoor zo aangenaam verrasten. Na een halfuur rondwandelen en een kwartiertje overleg op een bankje, houden we het voor bekeken.

Wanneer we verder rijden, verklaren we ons gezamenlijk fan van zelf ontdekkingen doen. Van een beetje verdwalen zelfs. Soms valt dat tegen, even vaak valt het mee. Af en toe laten we ons sturen door wat de reisgids zegt. Omdat het gemakkelijk en veilig is, omdat het tijd bespaart. Soms valt dat tegen, soms valt het mee. En dat zullen we nog meer dan eens ondervinden de komende tijd.

Wordt vervolgd.

Sardinië (1): de weg erheen. Over Volterra enzo.

20150522_175027Toen we in mei 2015 voor het eerst naar Sardinië reisden, was het liefde op het eerste gezicht. Het ruwe landschap bezaaid met ronde rotsformaties waarin je – met niet eens zoveel fantasie – dieren, gezichten en zelfs konten kan zien. De alomtegenwoordige zee, die hevig blauw en soms ook gewoon hevig is. De eilandjes voor

Eilandje in de Maddalena-archipel
Eilandje in de Maddalena-archipel

de kust, met eenzame stranden (zolang er geen grote toeristenboten in de buurt zijn, want dan breekt de hel los), die zich graag laten ontdekken. Het verlaten fort op de kliffen, dat we stiekem verkenden. De voortreffelijke visgerechten. De vriendelijke mensen – ja, toch wel een stuk vriendelijker dan op het vasteland. De vele nuraghe, taalloze overblijfselen van een prehistorische beschaving.

Verlaten fort nabij Capo d'Orso
Verlaten fort nabij Capo d’Orso

En dan dat vermoeden van een binnenland waarin nog veel meer te ontdekken valt, alleen ontbrak ons daarvoor de tijd.

Met drie weken huwelijksreis in het verschiet, voelen we wel iets voor een trage reis naar Sardinië. Geen vliegtuig, maar gewoon met de auto over land. Twee keer slapen onderweg – in Mulhouse en in Volterra – en na een dag schoonheid tanken in Toscane met de nachtboot vanuit Livorno naar Olbia.

Volterra is voor mij een bijzonder weerzien. Het is er nog even mooi als in mijn herinnering, maar wel beduidend drukker dan toen ik er voor het eerst was, in augustus 1994. Mijn scherpste herinnering? De krantenwinkel vlakbij de Piazza San Giovanni, waar we op de voorpagina van alle

Volterra (bron: Vivetoscana)
Volterra (bron: Vivetoscana)

kranten de foto’s van Julie en Melissa zagen. De schok, de misselijkheid, die zo haaks stond op de schoonheid van het plein en de zorgeloze dolce far niente-stemming die in het stadje hing. De vertwijfeling en machteloosheid: hoe leg je aan je kinderen van zes en acht uit wat er gebeurd is? Wat antwoord je op hun vragen? Het zijn de eeuwige vragen, waar elke generatie ouders haar tanden op stukbijt. We deden ons best, zoals ook ouders vandaag hun best doen om de gruwel enigszins bevattelijk te maken voor hun kinderen.

Ik wil op dezelfde manier als toen door die straat naar het plein lopen, kijken of de krantenwinkel nog steeds bestaat. Misschien wil ik de stad en de herinnering eraan op die manier ontmijnen. De winkel is er nog steeds. En de krantenkoppen zijn geruststellend banaal. Een uur later kan me al niet meer herinneren wat ze vertelden.

Het lijkt wat onkies om de knop in mijn verhaal weer om te draaien en naar vakantiemodus over te schakelen, maar ik doe het toch. Omdat het in mijn hoofd ook zo werkt. Of toch niet helemaal. Dus laat ik het voorlopig maar bij de tips van de dag houden.

Niet origineel deze, maar we bezochten de Pinacoteca Civico, met nogal wat 14de-eeuwse religieuze schilderkunst. Interessant, omwille van het heldere kleurenpalet dat de schilders van de Siennese school gebruikten. Helemaal anders dan wat we gewend zijn uit die tijd.

truffelravioli-osteria-dei-poetiDineren deden we in de voortreffelijke Osteria dei Poeti. Geen terras, maar een aangename, ietwat rustieke gelagzaal. Zeer lekkere én betaalbare truffelgerechten. Attente bediening.

Slapen deden we in Il Chiostro delle Monache, een hostel aan de rand van Volterra, op twintig minuten wandelen van het centrum. Sobere kamers, maar bijzonder ruim en aangenaam. Rustige ligging. Prima ontbijt, bij goed weer op het terras in de binnentuin.

Ik was er graag iets langer gebleven. Maar de nachtboot naar Sardinë wacht.

Tot morgen.