De fiscale verklikkers rukken op, en dat was vorig jaar ook al het geval. Rechtvaardigheidsgevoel of platte afgunst? In ieder geval: dit is het stuk dat ik er toen over schreef voor De Standaard.
‘Jú-húf, hij heeft mijn bal afgepakt!’ Een kleuter komt er nog mee weg: die mag vrijuit klikspaan spelen, zonder neergebliksemd te worden door de anderen. Nog heel even toch.
‘Klikspaan, boterspaan / mag niet door mijn straatje gaan / hondje zal je bijten / katje zal je krabben / haantje zal je pikken / dat komt door al dat klikken.’ Het was een liedje dat vroeger steevast gezongen werd in elke klas. Klikken was lelijk, vals, gemeen. Maar ongehoorzaam zijn was dat ook.
Een kind leert al heel vroeg het lastige spanningsveld tussen rechtvaardigheid en – vaak aan omerta grenzende – loyaliteit kennen. Toch maar niet vertellen dat je een mep kreeg kan te verkiezen zijn boven klikken, want misschien krijg je er vroeg of laat wel een mep bovenop. En algemene hoon om het helemaal af te maken.
Toen een rechtenstudente enkele jaren geleden tijdens een examen zag hoe een studiegenoot zich alle antwoorden op de examenvragen liet doorsturen via zijn gsm, meldde ze dat meteen aan de prof. De jongen werd prompt geschorst door de fraudecommissie en hield op Facebook een woedende tirade over verraad, waarin hij haar een ‘vuile rat’ noemde. Het leverde hem op slag een paar honderd supporters op. Maar het meisje verdedigde zich door te zeggen dat iemand die flagrant vals speelt eigenlijk verraad pleegt tegenover zijn eerlijke en hardwerkende medestudenten. Verraad? Geen sprake van. Het was haar rechtvaardigheidsgevoel dat haar dreef.
Dikke auto
Het woord rechtvaardigheidsgevoel viel ook gisteren, toen bekend werd dat het aantal meldingen van mogelijke fraude aan de fiscus in één jaar tijd met 70 procent gestegen is: 1.221 tegenover 724 in 2011. Het woord ‘recordaantal’ werd van stal gehaald, wat meteen het onbehaaglijke gevoel opriep dat we in een land van verklikkers leven. Francis Adyns, woordvoerder van de Federale Overheidsdienst Financiën, benadrukte in de Gazet van Antwerpen en Het Belang van Limburg dat er nochtans geen formulier of vaste kliklijn is voor dit soort meldingen, maar ‘door de aandacht die er in de media is voor zwart geld, weet de burger ons beter te vinden’.
De meldingen gingen vrijwel altijd over bekenden van de verklikker: een buur die ineens een dikke auto op de oprit heeft staan, een collega die out of the blue een dure veranda neerpoot, een ex die verdacht goed in de slappe was lijkt te zitten. In één op de drie gevallen gebeurde de melding anoniem. Maar is een nobele drang naar rechtvaardigheid wel de hoofddrijfveer? Ruikt de hele zaak niet een beetje naar afgunst, een uit de hand gelopen vorm van roddel zelfs?
Volgens professor Norbert Vanbeselaere van het Centrum voor Sociale en Culturele Psychologie van de KU Leuven heeft de mens van nature graag zicht op zijn eigen functioneren. Een zicht dat duidelijker wordt wanneer we onszelf vergelijken met anderen. ‘De schatrijke industrieel die met een peperdure wagen rijdt, deert ons niet echt. Dat is geen vergelijkingsmateriaal. We gaan systematisch op zoek naar mensen die in onze eigen categorie thuishoren: buren, collega’s, familieleden. En wanneer die zich opvallend meer kunnen veroorloven dan wijzelf, gaan we ons daar vragen bij stellen. De meerderheid van de mensen voelt niet de behoefte om dat meteen te gaan melden aan de fiscus. Want laten we wel wezen: er mag dan sprake zijn van een stijging van 70 procent, in absolute aantallen is dit nog steeds een bijzonder kleine groep. Ik beschouw het als een eerder marginaal fenomeen.’
Marginaal of niet, de stijging is een feit, en het zou best kunnen dat de trend zich nog even doorzet: in de eerste drie maanden van 2013 ontving de fiscus al 479 meldingen.
Tijdsgeest
Vanbeselaere erkent dat de tijdsgeest wellicht een rol speelt. ‘Het tijdsbeeld dat we nu zien, is vrij bedreigend: de begrotingscontroles volgen elkaar op, en keer op keer horen we dat er nog meer gesnoeid en bespaard zal moeten worden. Het zijn bijzonder verontrustende berichten, waardoor de verwondering over bepaalde materiële tekenen van rijkdom in onze eigen omgeving nog sterker wordt.’
‘Dat een kleine groep mensen besluit te gaan klikken, heeft volgens mij niet zozeer met een rechtvaardigheidsgevoel te maken. Dat is de verklaring die men er achteraf aan geeft, een manier om het klikken te legitimeren. Ik denk dat we het meer moeten zoeken in een algehele frustratie over de economische depressie waarin we leven, gevoed door berichten die ons vertellen dat het binnenkort nog veel slechter zal gaan. Tegelijkertijd hebben we te vaak gezien hoe grote vermogens aan alles lijken te ontsnappen. En daar hebben we geen vat op. Dat geeft brandstof aan allerlei negatief gedrag, waarvan het klikken maar één uitingsvorm is. Diezelfde mensen zullen misschien ook minder bereid zijn collega’s uit de nood te helpen, om maar iets te noemen. Ik hoop dat het tij snel keert, want voor de goede sfeer in een samenleving is dit een spijtige zaak.’
Herman Dams
Eerder al liet Jos Vander Velpen, advocaat en voorzitter van de Liga voor Mensenrechten, zich bezorgd uit over de oproep van de Antwerpse procureur Dams om tips door te geven over jongeren die met een luxewagen rijden. Dergelijke oproepen halen het slechte in de mens naar boven, stelde hij in een opiniestuk, omdat veel tips gebaseerd zijn op na-ijver, jaloezie of persoonlijke vetes. Het resultaat is ‘een samenleving waarin onderling wantrouwen gaat triomferen en waarin elke burger een potentiële verdachte is’.
Het is geen alleenstaand voorbeeld. Vlaams Belang probeerde al meer dan eens een kliklijn te installeren tegen ‘illegaliteit’, er werd een kliklijn voorzien voor cafébazen die rokers gedoogden en Casa had een tijdlang een kliklijn waarop medewerkers konden doorgeven welke collega’s hun werk niet naar behoren deden. Het resultaat? Het akelige gevoel dat geruchten belangrijker worden dan waarheid, dat achterbaksheid te verkiezen is boven de directe confrontatie.
Misschien is het een combinatie van afgunst en machteloosheid die mensen ertoe aanzet bekenden aan de galg te praten. Net zoals jaloerse geliefden hun ontrouwe partner of diens nieuwe geliefde soms verklikten aan de bezetter in de Tweede Wereldoorlog. Net zoals kinderen die het onderspit dreigen te delven naast een brutaal, succesvol klasgenootje.
Met klokkenluiders, die soms sneller dan kleine klikspanen ‘verraders’ genoemd worden, hebben de fiscusmelders in elk geval niet veel van doen: zelf blijven de fiscusmelders veilig buiten schot, terwijl de klokkenluiders niet zelden hun carrière, reputatie en sociale leven op het spel zetten. Verregaande burgerzin en een sterk moreel besef spelen hier juist wel een rol. C. Fred Alford, professor politieke filosofie aan de universiteit van Maryland, schreef in zijn boek Whistleblowers. Broken lives and organizational power dat klokkenluiders gedreven worden door ‘een gemoraliseerd narcisme’. Dat klinkt hard, maar slaat op een onvermogen om in stilte verder te leven met misstanden die botsen met de eigen sterke waarden en normen. Jaloezie en afgunst zijn niet meteen aan de orde. Hun brandstof is morele verontwaardiging.
(verschenen in De Standaard op 3 april 2013)