Het overkwam me voor het eerst op een zondagnamiddag.
Ik was acht jaar. Met het hele gezin keken we naar ‘Jody en het hertenjong’ (The Yearling). Het was een mooie film, over een jongetje dat een moederloos hertje opving en grootbracht. Toen het hert groter werd en vernielingen aanrichtte, werd Jody verplicht zijn eigen dier te doden.
Het gewonde hert met de kop half opgericht, het snikkende jongetje met het geweer in zijn handen: mijn keel snoerde dicht en ik kon niet anders dan meehuilen.
http://www.youtube.com/watch?v=b4CZvO2jrB0
Het was nieuw en bijwijlen hardnekkig.
Want niet zo lang daarna had ik het met dit boek.
En nog later met de eindscène van deze film.
Met deze hele film.
En met dit kunstwerk.
En vooral met dit.
Maar ook met iets simpels als dit.
En dat.
Ik blijf me erover verwonderen. Tranen om verdriet dat het mijne niet is. Tranen om wat mooi is. Merkwaardig ook hoe ontroering verschuift met de tijd. Met de leeftijd. Ontroering groeit. Dat heb ik lang gedacht. Want, zo redeneerde ik, het heeft te maken met levenservaring. Ontroering en empathisch vermogen gaan hand in hand. Wie een kind heeft, zal sterker ontroerd zijn door een verhaal over een kind dat sterft. Wie liefdesverdriet kent, zal sterker ontroerd zijn door een verhaal over een onmogelijke liefde.
Dat dacht ik, maar dat denk ik nu niet meer. Ik ken tieners die snel ontroerd raken en oude mensen die nooit ontroerd raken. Leeftijd speelt geen rol. Er is iets anders in het spel.
Er was een periode in mijn leven waarin het slecht met me ging. Behoorlijk slecht. Maar ik had me voorgenomen niet te verzuipen, sterk te zijn. Of tenminste: dat te proberen. Wie sterk wil zijn, moet hard zijn, dacht ik. Dat is geen universele waarheid, maar op dat moment leek het mijn redding. Dus trok ik een schild op, waarop alles wat me pijn kon doen zou afketsen. Het werkte. Maar zoals zoveel remedies, had ook deze een bijwerking: niets deed pijn, maar niets raakte me ook anderszins. Mijn zintuigen, die me altijd zo dierbaar geweest waren, leken niet langer op een deugddoende manier in verbinding te staan met de buitenwereld. Ze registreerden wel, maar de vervoering die me tevoren soms overviel, bleef uit. Een bos rook lekker, stelde ik nuchter vast. De zonsondergang kleurde de hemel oranjerood, zag ik zonder er iets bij te voelen. Het intense verdriet was weg, maar samen met dat verdriet was alle intensiteit verdwenen. In de plaats daarvan voelde ik een leegte, die hinderlijk veel plaats innam. Enig cynisme ook. En laat dat nu altijd iets geweest zijn waar ik me ver van wilde afhouden.
Ik weet niet hoe ik genezen ben van de leegte. Vermoedelijk heeft de tijd zijn werk gedaan. Maar ineens was het daar weer. Toen ik deze muziek beluisterde.
Mijn imago zou er wel bij varen als ik kon zeggen dat Bach mijn emotionele leven gered heeft. De waarheid is dat hij op het goede moment kwam. Het hadden ook Mozart of Satie kunnen zijn, maar net zo goed Bruce Springsteen of Tom Waits. Misschien zelfs Celine Dion of Whitney Houston.
Ontroering heeft, denk ik, vooral met kwetsbaarheid te maken. Kwetsbaar durven zijn, maar ook kwetsbaar kunnen zijn. En dat is, wat geluksgoeroes ook mogen beweren, niet iets waar je op elk moment in je leven kunt voor kiezen. Het komt als het wil komen.
Het laatste woord geef ik graag aan de Nederlandse dichter Rutger Kopland, in het echte leven ook bekend als psychiater Rudi van den Hoofdakker. Voor hem heeft ontroering te maken met twee sleutelmechanismen: weemoed en herinnering.
‘Een mooi schilderij en een mooi gedicht roepen herinneringen op aan wat je nog nooit hebt meegemaakt. Met de weemoed die daarbij hoort: zo is het dus, alsof we even zagen hoe de wereld eruit zag toen wij er nog niet waren en eruit zal zien als wij er niet meer zullen zijn. Hoe zij haar gang gaat, ook zonder ons.’