Jeugdboeken zeggen iets over wat kinderen en jongeren lezen, maar ook over wat volwassenen voor hen kopen, en hoe schrijvers naar hen kijken. Over worstelende pubers, flinke kinderen en de pietzakken van Bolderburen: een gesprek met schrijfsters Evelien De Vlieger en Kathleen Vereecken.
Interview: Kaat Schaubroeck
Als we het hebben over kinderen- en jongerenliteratuur, dan gaan we er al van uit dat die categorieën er zijn. Bestaan ze ook voor jullie?
Kathleen Vereecken: “Ik hou er vooral rekening mee in boeken voor jongere kinderen. Dan is je taalregister enorm belangrijk. Bij een adolescentenroman zijn er in principe geen beperkingen, maar in de ’praktijk dan weer wel. Ik ben nu een roman voor volwassenen aan het schrijven, over de belevingswereld van oudere mensen, hun opeenvolgende relaties, teleurstellingen, het verlies van een kind: daar ga je weinig jongeren mee boeien. Maar verder heb ik het gevoel dat ik redelijk voluit kan gaan, in de schrijfstijl of de uitwerking. Ik denk ook niet dat er grenzen zijn tussen wat jongeren en volwassenen lezen…”
Evelien De Vlieger: “Voor ons zijn die er niet, maar helaas wel voor de lezers: als je eenmaal in de categorie jeugdliteratuur zit, is het moeilijk volwassen lezers zo ver te krijgen om je werk te lezen.”
Omdat het ‘maar’ voor kinderen is?
Evelien De Vlieger: “Dat zou best kunnen. Kinderen zijn zogezegd nog geen volledige mensen…”
Kathleen Vereecken: “En dus kan je voor hen ook geen volledig doorleefd, rijp boek schrijven. Dat idee leeft wel. Mensen vragen ons soms: ‘Wanneer schrijf je nu eens een echt boek?’ Alsof we nog maar aan het oefenen zijn. Misschien bevestig ik nu zelf het cliché doordat ik met een roman voor volwassenen bezig ben.”
Evelien De Vlieger: (lacht) “Jij bent een verrader. Het zal alleszins een interessant experiment worden om te zien of je nu als auteur meer ernstig genomen wordt.”
Als jeugdliteratuur zo weinig gewaardeerd wordt, waarom hebben jullie er dan toch voor gekozen?
Evelien De Vlieger: “Ik heb niet het gevoel dat ik echt gekozen heb. Ik ben gedebuteerd met een prentenboek omdat een vriendin van mij wou meedoen aan een wedstrijd voor illustratoren, en ze wilde graag dat ik de tekst schreef. Toen ik voor het eerst een verhaal schreef dat ik zelf wilde vertellen, bleek dat een jeugdboek te zijn. Had er mij iemand gezegd dat het geschikt was voor volwassenen, dan zou me dat op dat moment niet uitgemaakt hebben: uiteindelijk is het de uitgeverij die je zegt in welke categorie je boek thuishoort.”
Kathleen Vereecken: “Het lijkt paradoxaal, maar ik was niet graag een kind. Ik kan het mij nog exact voorstellen: hoe ik van alles dacht, maar de woorden nog niet had om het uit te leggen, en hoe ik mij daardoor machteloos, onbegrepen en niet ernstig genomen voelde. Ik denk dat het schrijven van jeugdboeken een poging is om die worsteling onder woorden te brengen.”
Evelien De Vlieger: “Ik heb vooral als puber hevig geworsteld. Misschien schrijf ik omdat ik nog altijd probeer te begrijpen waarom die periode zo hevig was, en ook wel als troost voor wat ik toen niet vond. Ik heb als tiener weinig gelezen. Achteraf gezien denk ik: had ik dat toen maar meer gedaan, dat had mij kunnen helpen.”
Kathleen Vereecken: “Ik heb ook wel die behoefte om troost in mijn boeken te stoppen. Dat is niet hetzelfde als een boodschap meegeven. Je biedt geen oplossingen, dat zou een leugen zijn, maar wel dat stukje geruststelling: we worstelen allemaal.”
Sommige onderzoekers, zoals Jacqueline Rose, waren in het verleden bijzonder kritisch over jeugdliteratuur. Door als auteur het perspectief van kinderen in te nemen, dring je hen op een subtiele manier ideeën op: het ideaal van het flinke kind, bijvoorbeeld.
Evelien De Vlieger: “Maar je pretendeert als auteur toch niet dat je zelf nog een kind bent? Je maakt een constructie van de werkelijkheid , op basis van je ervaringen, en de lezer haalt daar nog eens uit wat voor hem van belang is. Die positie die je inneemt als volwassene kan net een meerwaarde zijn voor kinderen. Je laat je inspireren door je kindertijd, door kinderen die je kent ook, en je voegt daar de rijkdom van je ervaring aan toe. Stel dat je als volwassene het perspectief kon krijgen van iemand die nog eens vijftig jaar ouder is dan jij, dan zou dat toch een ongelooflijke verrijking zijn?”
Kathleen Vereecken: “Dat ideaal van het brave, flinke kind is toch al lang achterhaald in de jeugdliteratuur: ik denk dat veel kinderen de personages stouter vinden dan ze zelf zijn. Wat je bij de meeste jeugdschrijvers wel hoort, is dat ze zich nog goed kunnen voorstellen hoe ze voelden en dachten als kind. Mensen die dat hebben, voelen misschien sterker de behoefte om daarmee aan de slag te gaan.”
Zijn kinderen in boeken sterk veranderd sinds jullie kindertijd?
Evelien De Vlieger: (aarzelt) “Misschien zijn de kinderen zelf wel veranderd. Ik weet nog dat ik aan mijn kinderen “De Kinderen van Bolderburen” van Astrid Lindgren voorgelezen heb. Dat boek speelt zich af op het platteland, waar de kinderen van drie boerderijen constant samen optrekken en van alles uitspoken. Mijn zoontjes konden er niet bij hoeveel geluk die kinderen hadden. ‘Die pietzakken van de Bolderburen’, zeiden ze. Dat zegt iets over de manier waarop kinderen nu opgroeien. Ze hebben vooral contact via computerspelletjes, ze zitten in hun eigen huis aan een scherm.”
Kathleen Vereecken: “Maar ik was als kind ook al jaloers op die van Bolderburen, want ik heb dat evenmin gekend. Wellicht heeft het niet zozeer met de tijdsgeest te maken maar met de buurt waar je toevallig opgroeit. Mijn kinderen woonden dan weer wel in een wijk waar alle kinderen op straat speelden.”
Evelien De Vlieger: “Ik heb een idyllische kindertijd gehad, in een nieuwbouwwijk. Wij waren altijd op straat. Zoiets is fantastisch voor de kinderen, maar mijn man en ik zagen het gewoon niet zitten om in een verkaveling te wonen: je hebt er contact met iedereen, maar er is ook veel sociale controle. Dat vind ik heel moeilijk, dat je als ouder iets nodig hebt dat niet noodzakelijk leuk is voor je kinderen.”
Men heeft het wel eens over sick lit: er gaat in boeken veel aandacht naar zieke kinderen.
Evelien De Vlieger: “Dat is inderdaad een trend, dankzij The Fault in Our Stars. Dat boek is knap en meeslepend, en het onderwerp ‘ernstige ziekte’ komt er heel raak en speels in aan bod. Maar wat mij wel stoorde is dat het hoofdpersonage – een meisje met kanker – weer eens buitengewoon begaafd is. Ze is niet alleen mooi, aantrekkelijk en lief, maar ze is ook nog eens zeer gevat. En niet alleen zij, ook de anderen in het boek blinken uit. Ik ken geen enkele jongere die ook maar in de buurt komt van deze personages. Ook in de boeken van de alom bejubelde Aidan Chambers heb je dat, die focus op enorm begaafde jongeren. Als ik die boeken als jongere had gelezen, dan had ik me nog veel slechter gevoeld dan nu al het geval was. Ik voel er niets voor om jongeren op te zadelen met dat soort onhaalbare ideaalbeelden. Maar die boeken verkopen wel zeer goed, dus ik heb het vast bij het verkeerde eind.” (lacht)
Betrekken jullie kinderen en jongeren eigenlijk bij het schrijfproces? Mogen ze thema’s aanleveren bijvoorbeeld?
Kathleen Vereecken: “Nee. Zeker niet. Ik wil de verhalen schrijven die ik te vertellen heb.”
Evelien De Vlieger: “Jongere kinderen laat ik soms wel iets lezen, omdat ze dingen kunnen zien waar je zelf niet aan gedacht hebt. Maar dat is niet hetzelfde als vragen: waar zouden jullie eens een boek over willen lezen? Dan zouden ze toch zeggen: ik wil geen boek lezen. (lacht) Je moet als auteur echt wel dat trapje hoger staan, als je jezelf een beetje ernstig wil nemen.”
Dus als je kinderen ernstig wil nemen als lezer, moet je als schrijver niet noodzakelijk rekening houden met wat zij willen?
Evelien De Vlieger: “Natuurlijk is het wel leuk als er iemand je vertelt dat hij je boek graag heeft gelezen, zeker als dat een jongere is. Dan denk je: het is toch aangekomen. Maar het aantal lezers, of de vraag of alle kinderen het leuk vinden, mag niet je drijfveer zijn: dan zou je doodongelukkig worden van wat je doet. Ik ga ook nergens op mijn knieën zitten om zogenaamd op hun niveau af te dalen.”
Kathleen Vereecken: “Toen Paul de Wispelaere de Staatsprijs voor Proza kreeg, ergerde hij zich eraan dat er zo vaak gepleit werd voor herkenbare verhalen voor jongeren. Hij vond dat je ze juist niet té veel herkenbaarheid moest bieden. Ze zitten in een kleine wereld en je moet ze helpen om daaruit te breken, je moet hun blik opentrekken.”
Wat willen jullie graag doorgeven met jullie boeken?
Kathleen Vereecken: “Ik wil kinderen en jongeren troost bieden, maar ook prikkelen en hun wereld opentrekken door evidenties in vraag te stellen. Goede verhalen maken de wereld groter.”
Evelien De Vlieger: “Je biedt ze een stukje herkenning en van daaruit toon je dat er nog andere mogelijkheden zijn. Als je je vaak inleeft in de verhalen van anderen, sta je ook met een opener kijk in de wereld.”
Kathleen Vereecken: “Ik doe ook graag een appel op hun empathie. Ik vind het een mooi idee dat de ervaringen van personages hen meer begrip bijbrengen voor bepaalde zaken. Boeken lezen is voortdurend oefenen in leven, zonder dat je per se alle klappen zelf hoeft op te vangen.”
(Verschenen in QuaJong, editie 9, een publicatie van Kind & Samenleving)