Rousseau: een wandelende paradox

Jean-Jacques Rousseau liet zijn vijf kinderen in de steek. Kathleen Vereecken wekte in 2009 een van hen tot leven in haar bekroonde jeugdroman ‘Ik denk dat het liefde was’. Voor DSL doet ze het verhaal van haar fascinatie voor een kinderverlater met vedettenstatus.

Vraag me niet hoe fascinatie geboren wordt. Het is meer dan aantrekking. Er zit verwondering in, verbijstering soms. Maar vooral nieuwsgierigheid.

Jean-Jacques Rousseau
Jean-Jacques Rousseau

Wat een geluk dat mijn dochter haar tanden enkele jaren geleden stukbeet op de leerstof geschiedenis. Die vervloekte verlichtingsfilosofen! Samen doorploegden we de levens en werken van Voltaire,
Hume, Locke, Kant, Diderot en Jean-Jacques
Rousseau. Een romantische natuurliefhebber, die zinnige dingen vertelde over de opvoeding van kinderen, zo wandelde hij door mijn hoofd. Toen ik mijn vage herinnering aan de koele feiten wilde toetsen, botste ik op het onwaarschijnlijke verhaal dat de man die zo beroemd geworden was met Emile, ou de l’éducation zijn vijf eigen kinderen te vondeling had gelegd. De adrenalinestoot die ik toen voelde, was dermate heftig dat hij me eerst de verwensing ‘smeerlap’ ontlokte. En de vraag: ‘Waarom?’ En meteen daarna de kreet: ‘Een boek!’ Wat als ik een van die vijf kinderen tot leven zou wekken in een roman, om zo zijn beroemde vader van antwoord te dienen? Over de vijf kinderen was nauwelijks iets bekend. Niet eens of het jongens of meisjes waren. Alleen het eerstgeboren kind had een kenteken in de kleertjes meegekregen: een kaart met een symbool, waarvan Rousseau zelf een kopie had bijgehouden. Et voilà, Leon was geboren.

Voltaire
Voltaire

Een jaar lang zou ik vooral lezen: van
Rousseau, over Rousseau. Al snel ontdekte ik dat de man niemand onberoerd liet. Er zijn talloze hagiografieën verschenen, maar ook boeken waarin geen spaander van Rousseau heel gelaten wordt, zoals ‘St. Jean-Jacques
Rousseau’.

De mens, de schrijver en de mythe’ van Jacob H. Huizinga. Huizinga citeert gul de grote geesten met wie Rousseau in aanvaring kwam, en ik laafde me eraan met een bedenkelijk soort gretigheid, want heftige verontwaardiging zoekt – vooral wanneer ze pril is – naar bevestiging. Zo zou Voltaire Rousseau ooit beschreven hebben als een ‘boosaardige schurk, monster van ijdelheid en laaghartigheid’. Voor alle duidelijkheid: de twee hebben elkaar nooit ontmoet, en enige jaloezie omwille van
Rousseau’s vedettenstatus – hij was vooral bij vrouwen waanzinnig populair na de verschijning van zijn brievenroman ‘Julie ou la nouvelle Héloise’; een lachwekkend boek, volgens Voltaire – zal misschien meegespeeld hebben. Voltaire was immers, als we de petite histoire mogen geloven, een echt haantje.

Monster

Maar ook zijn eerdere vrienden trokken fel van leer tegen Jean-Jacques. Diderot – ooit een innige vriend – noemde hem ‘vals, zo ijdel als satan, ondankbaar, wreed, huichelachtig en boosaardig’. En Hume zag Rousseau na het beëindigen van de vriendschap als ‘een monster dat zichzelf als centrum van het heelal beschouwt’. Aan de hand van talloze voorbeelden illustreert Huizinga hoe wispelturig de schrijver-filosoof was. Hoezeer hij erin slaagde te charmeren met zijn intelligentie en verrassende inzichten, en te schofferen door zich voortdurend als onbegrepen slachtoffer te gedragen. Hoe hij sneller van mening veranderde dan van onderhemd en hoe hij gebukt ging onder allerlei al dan niet ingebeelde kwalen. Uiteraard komt ook de verlating van zijn vijf kinderen aan bod. De manoeuvres en manipulaties, waarmee hij de laaggeletterde Thérèse Levasseur, moeder van zijn kinderen, paaide. De brieven en fragmenten uit zijn ‘Bekentenissen’, waarin hij zijn daad toegeeft en meteen goedpraat. De kinderen wegdoen was de enige manier om de eer van een ongehuwde vrouw te redden, luidde het. Het zou zijn integriteit als mens en schrijver in het gedrang brengen, want hoe zou hij kunnen schrijven op een lawaaiige zolder? Hij zou een miserabel baantje moeten zoeken. Bovendien zouden zijn kinderen beter af zijn bij een pleeggezin op het platteland, waar ze een fors gestel zouden kweken en een gelukkig, vervuld leven leiden als boer of ambachtsman. ‘Ik wou dat ik op hun manier was grootgebracht,’ voegde hij er zonder ironie aan toe.

Onuitstaanbaar en intrigerend

Verbijstering, nog steeds. Want hoezeer de gidsen in Montmorency de daad van Rousseau ook vergoelijken, het feit dat de onthulling door Voltaire zoveel stof deed opwaaien, suggereert dat kinderverlating voor een man van stand helemaal niet zo gebruikelijk was. emile_cover
Rousseau was niet arm en niet dom. Hij wist dat 65 vondelingen op 100 stierven in hun eerste levensjaar. En dat slechts een op twintig de volwassenheid haalde. Hoezeer hij ook een hoge borst opzette en beweerde dat zijn geweten zuiver was, toch sijpelde het schuldbesef af en toe door. Zoals toen hij in Emile schreef: ‘Armoede, werkdruk, foute maatschappelijke vooroordelen, geen van allen kunnen ze een man ontslaan van zijn plicht, die eruit bestaat zijn eigen kinderen te ondersteunen en op te voeden. Als een man met normale gevoelens deze heilige plichten verwaarloost, dan zal hij ervoor betalen met bittere tranen en nooit getroost zijn.’ Een citaat dat Huizinga verzwijgt, maar dat wel vermeld wordt in de veel evenwichtigere biografie van Leo Damrosch, Rousseau. Restless genius, die recent ook in Nederlandse vertaling verscheen.

Zonder de moeilijke kanten van Rousseau te minimaliseren, schetst Damrosch het portret van een geniale denker, die met werken als Emile en Het maatschappelijk verdrag ons denken blijvend veranderd heeft. Onuitstaanbaar en intrigerend. Een wandelende paradox, in elk aspect van zijn werk en leven. Een droom van een romanpersonage, al is het vanaf de zijlijn. Niet dat hij daar blij mee zou geweest zijn. Want – paradox! – ook al schreef hij ze zelf, hij haatte boeken. Al zou hij vooral over die zijlijn struikelen, vermoed ik zo.

(verschenen in De Standaard der Letteren op 29 juni 2012)

Van wandellaarsjes en liefde

laarsjes‘Een maand lang heb ik je hier niet gezien, en nu ken je me ineens weer?’ zei de Bourgoyen tegen mij. ‘Trouweloos wicht!’
Ik keek naar de punten van mijn gloednieuwe wandellaarsjes.
‘Ik weet het, ik heb u verwaarloosd,’ gaf ik schuldbewust toe.
‘Hoe komt het?’
‘Ik was nogal benomen door andere dingen.’
‘Zoals daar zijn?’
‘De liefde,’ fluisterde ik.
De Bourgoyen zweeg, samen met de wind.
‘Maar er is meer,’ ging ik iets luider verder. ‘Mijn oude wandellaarsjes zijn kapot gegaan.’
‘Ach zo? Ik herinner me dat niet. De laatste keer dat ik je zag waren ze nog in prima staat.’
‘Het is gebeurd in Het Leen, tijdens een wandeling met de man die mijn lief zou worden.’
De Bourgoyen snoof, de wind deed de blaadjes ritselen.
‘Mij bedriegen met een boerenkinkel uit Eeklo,’ gromde ze.
Ik protesteerde: ‘Hij komt niet uit Eeklo, hij woont in Gent en is geboren in…’
‘Ik had het over Het Leen,’ onderbrak de Bourgoyen mij.
Het was mijn beurt om te zwijgen.
‘Je oude laarsjes hebben dus de geest gegeven. En de liefde intussen?’
‘Allesbehalve.’
De wind werd wilder en de blaadjes maakten rondjes voor mijn ogen.
‘Wandel nu maar verder,’ zei de Bourgoyen.
En dat deed ik.

Hoop, schoonheid en troost

We zijn in de greep van de machteloosheid.
Hoe wreed het leven kan zijn voor een kind in Gaza of in Syrië. Hoe wreed het bij uitbreiding is voor hun ouders en al wie hen graag ziet. Hoe wreed het is als er niemand meer is die hen graag kan zien. Of betreuren.
We staan erbij en we kijken ernaar.
We ondertekenen petities. Dat het moet stoppen, dat het Palestijnse volk rust, vrede, ruimte en respect gegund moeten worden. Een leven dat die naam waard is. Dat een economische boycot van Israël zich nu meer dan ooit opdringt.
We piekeren over manieren om onze betrokkenheid vorm te geven. Het uitschreeuwen, een gedicht schrijven, gruwelijke foto’s bekijken, lezen wat anderen schrijven, huilen.
We veranderen profielfoto’s op Facebook. Een Palestijns jongetje te midden van het puin. Of, ja, gewoon een snapshot met de zon in de haren en de ogen, en een glas wijn.
Sommigen ergeren zich aan de banaliteit van ergernissen, aan de trivialiteit van gesprekken, aan het lichtzinnige van blijheid. Aan de manier waarop anderen omgaan met wereldellende, of er niet mee omgaan.
Onverschilligheid! roept de een.
Emoterreur! kaatst de ander terug.

En toch.

We blijven foto’s van baby’s en katten posten op Facebook.
We blijven ons ergeren aan kleine agressiviteit en onbeschoftheid – hoe is het verdomme mogelijk dat mensen aan de deur van een wc rukken zonder vooraf even geklopt te hebben en wedden dat het die zelfden zijn die straks hun remspoor niet zullen verwijderen?
We maken afspraken met de kapper – niet te kort! – proberen kattenkots uit het tapijt te krijgen en vragen ons af wat we vanavond zullen eten.
We kijken naar de avondlucht, prijzen ons gezegend dat we in een land met steeds wisselende wolkenhemels leven, en voelen ons even zielsgelukkig.
We spreken af met vrienden, drinken wijn, praten diep en licht, en lachen lang in de zomernacht.
Willy Ronis - vincent_5ans_1945We zoeken troost in schoonheid, altijd weer.
Ik vond die troost onlangs in een minder bekende foto van de Franse fotograaf Willy Ronis. Een zijdelingse blik op een jongetje van vijf dat zijn naam leert schrijven. Vincent. De foto ontroerde me. Het had te maken met de overgave en de concentratie van het kind. Met het betoverende licht ook, het contrast tussen helder en donker. En met het jaartal: 1945. Vincent was een oorlog oud.

Heel even legt de hoop de machteloosheid het zwijgen op.

 

(van 28 juli tot 1 augustus 2014 schrijf ik ‘De mening’ voor De Standaard Avond)

De revival van het fotoalbum

Van ernstige portretten tot vrolijke snapshots waarin alle mooie momenten van het leven gevangen worden: fotoalbums doen ons bijna dansen op memory lane. Maar ze bedriegen ons geheugen. En toch moeten we het fotoalbum misschien in ere herstellen. Niet uit nostalgie, maar uit pure noodzaak.

Basiel Bekaert, mijn betovergrootvader
Basiel Bekaert, mijn betovergrootvader

Toen ik onlangs, tijdens een bezoek aan mijn ouders, in oude familiefoto’s snuisterde, keek ik recht in de ogen van mijn betovergrootvader. Daar was hij dan: Basiel Bekaert. De fiere hoofdonderwijzer van het dorp, met een boek tegen zich aangedrukt, en een stapeltje boeken op de tafel naast hem. Want lezen was leren! De foto was geler dan geel, zacht vervaagd, bijna een schilderij. Vermoedelijk werd hij genomen rond 1870. Vermoedelijk is het ook de enige foto die ooit van de man gemaakt werd.

Foto’s waren een gebeurtenis. Ze waren de betaalbare instantversie van de geschilderde portretten, die jarenlang in zwang waren geweest bij gegoede families. En ze waren een serieuze zaak, want bedoeld om een souvenir na te laten voor het nageslacht. Lachen deed je niet zomaar, al was het maar omdat de lange belichtingstijd – soms wel tien minuten – je onvermijdelijk kaakkramp zou bezorgd hebben. Soms werd wie bij leven nooit geportretteerd werd, dat wel wanneer hij doodging. Een sereen post mortemportret als eerlijk sluitstuk van een mensenleven, ook al was de mens in kwestie nog een kind. Helemaal bizar was de gewoonte om de dode in een normale pose te plaatsen, rechtop zittend, soms zelfs staand. Vreemd aangrijpend, een beetje choquerend misschien voor de moderne mens. Want zoveel openhartigheid zijn we zelfs in deze Facebooktijden, waarin we elke kuch en zucht met de hele wereld delen, niet gewend.

Mijn grootouders (moederskant) op hun huwelijksdag
Mijn grootouders (moederskant) op hun huwelijksdag
Mijn moeder als baby
Mijn moeder als baby

Het eens-in-je-levenportret werd vanaf de 20ste eeuw een reeks portretten. Een nieuwe baby, een communie, de legerdienst, een huwelijk: vanaf nu mochten ook al de grote mijlpalen in een mensenleven vereeuwigd worden. Nog later kwamen er ook andere grote gebeurtenissen bij.

 

 

Mijn moeder toen ze primus werd.
Mijn moeder toen ze primus werd.

Een ‘primus’ in de familie was reden tot feesten voor de volksmens. Toen mijn moeder in de jaren veertig eerste van haar klas werd, zorgden mijn trotse grootouders ervoor dat dit nooit vergeten zou worden. Ze werd aangekleed als een prinses, letterlijk in de bloemetjes gezet en – hoe kan het ook anders – gefotografeerd.

 

 

 

 

 

Een weggeknipte ex

Zoals het vaak gaat met wat eerst chique is en gereserveerd voor de happy few, werd ook het fototoestel betaalbaar voor de gewone man. De snapshot was geboren.

Mijn moeder (links) aan zee, ergens in de jaren veertig
Mijn moeder (links) aan zee, ergens in de jaren veertig
Mijn verliefde ouders op hun eerste uitstapje, in Namen
Mijn verliefde ouders op hun eerste uitstapje, in Namen

Vrolijke foto’s van lachende gezinnen op fijne momenten, worden de norm. Voor het eerst de zee zien: klik! Een gezellig familiebezoek: poseren voor het huis en klik! De eerste uitstap van het verliefde koppel: klik!

Vanaf dan gaat het crescendo. Verjaardagen, vakanties, picknicks, speeltuinuitstapjes: ze worden zorgvuldig vastgelegd. Fotoalbums worden volgeplakt, met af en toe aandoenlijke commentaren erbij. Niet zelden beschouwen mensen hun fotoalbums als hun dierbaarste bezit. En dat is in zekere zin, voor de oudere generaties, nog steeds zo. Op de vraag wat mensen het liefst zouden redden uit een brand – op hun dierbaren na, natuurlijk – luidt het antwoord niet zelden: ‘Mijn fotoalbums’.

De foto was tot voor kort heilig. Die gooide je niet zomaar weg, zelfs niet als hij mislukt was. Zelfs niet als er iemand opstond aan wie je liever niet herinnerd werd. In dat geval werd de man of vrouw in kwestie er netjes afgeknipt. Mijn eigen grootmoeder had op die manier haar eerste man van de trouwfoto verwijderd, zodat alleen zij overbleef. Maar weggooien: dat nooit. En toen mijn vader onlangs op een wazige, want bewogen, foto van hem en mijn moeder botste, zei hij: ‘Zouden we die niet beter weggooien? Die is toch mislukt.’ Waarop mijn moeder, lichtjes geschokt: ‘Ga jij onze hoofden zomaar verscheuren? Doe maar, hoor. Ik kan zoiets niet.’ De foto werd mooi terug in de doos gestopt.

Het digitale tijdperk heeft alles veranderd. Foto’s zijn vluchtig. Vijftig pogingen om de perfecte sprong, kus, glimlach of duckface vast te leggen zijn de regel geworden. Een beetje raar kijken? Weinig flatterend licht? Wissen, die handel. En gewoon herbeginnen natuurlijk. Er is geen plaats meer voor onvolmaaktheid. Alles wordt geregisseerd en daarna zo snel mogelijk gedeeld. Op Facebook bijvoorbeeld. Of, nog veel vluchtiger: via snapchat, waarbij je vrienden of familie je foto slechts enkele seconden lang te zien krijgen, waarna hij weer verdwijnt.

Het oude, voor velen zo vertrouwde fotoalbum heeft hoop en al honderd jaar bestaan.

Valse herinneringen

Vorig jaar onderzocht de Amerikaanse psychologe Linda Henkel het verband tussen foto’s en ons geheugen. Ze liet twee groepen mensen een tentoonstelling bezoeken. De ene groep mocht geen foto’s nemen, de andere werd aangemoedigd om dat wel te doen. Achteraf bleken de mensen die foto’s genomen hadden zich veel minder te herinneren van de tentoonstelling. Haar conclusie: het maken van foto’s versterkt ons geheugen niet, het verknoeit het in zekere zin. Blijkbaar geven we ons brein onbewust de boodschap: ‘Doe geen moeite om dit te onthouden. Het ligt toch al vast, dus je kunt het later nog wel opzoeken.’

Foto’s doen meer dan alleen maar ons geheugen verknoeien. Uit eerder geheugenonderzoek bleek eerder al dat ze ons geheugen vervormen. Hoe vaker we een foto bekijken en hoe vaker we dus een herinnering oproepen, hoe sterker we de waarheid vervormen en veranderen. De foto gaat stilaan de plaats innemen van de werkelijkheid. En dat gaat ver. Als je nog nooit in Parijs geweest bent, maar je kijkt vaak genoeg naar een foto waarop je naast de Eiffeltoren staat – leve Photoshop, dan zul je op de duur gaan geloven dat je er écht geweest bent.

De vraag is: is dat erg?

Het is waar. Als we door onze fotoalbums bladeren, zien we een gecensureerde versie van de werkelijkheid. Alleen datgene wat we het bewaren waard vinden, passeert de revue. We springen van verliefdheid naar trouwfeest. Van verjaardagspartijtje naar vakantie. Van etentje met de vrienden naar citytrip. Het leven lijkt een aaneenschakeling van geluksmomenten. En we zullen misschien tegen onszelf zeggen: al bij al was het nog zo slecht niet. Want huilbuien, kapotte knieën, ziektes, rouw en liefdesverdriet werden

Met twee van mijn zusjes aan zee, 1974
Met twee van mijn zusjes aan zee, 1974

welbewust weggelaten in de gefotografeerde geschiedenis van ons leven. We blikken terug op een mooi leven. En misschien worden we daar wel een beetje gelukkiger van.

Dat we gelukkiger worden, heeft niet alleen te maken met die vervormde herinnering. De Amerikaans-Hongaarse psycholoog Mihaly Csikszentmihalyi introduceerde jaren geleden het begrip ‘flow’: een toestand van absolute concentratie, opgaan in een bezigheid, helemaal weg zijn van de wereld. Tijdens het bekijken van foto’s – of het nu online of tastbaar is – zouden we besef van tijd verliezen en flow ervaren. Misschien kun je het nog het best vergelijken met meditatie: alle ballast verdwijnt uit het hoofd. En precies daarom zou flow de sleutel tot geluk kunnen zijn.

Digital dark age

Het fotoalbum mag dan op sterven na dood zijn, misschien is er toch een reden om het te reanimeren. Dat heeft niets te maken met heimwee, nostalgie of de hang naar retro. Er is een nieuw begrip opgedoken. De tijd waarin we leven wordt wel eens ‘the digital dark age’ genoemd. We vertrouwen volkomen op de digitale technologie voor het bewaren van foto’s en andere belangrijke documenten. Maar we vergeten hoe gevaarlijk dat is. Want wat als alles alleen maar op de harddisk van onze computer staat, en die crasht (computers doen dat nu eenmaal graag, en nog het liefst op het slechtst denkbare moment)? Bent u vooruitziend geweest en hebt u ooit foto’s opgeslagen op een diskette? Weinig kans dat u ze er nog af kunt halen. Want het schijfje dat tien jaar geleden nog zo modern oogde, is vandaag hopeloos verouderd. Denkt u slimmer te zijn dan dat, en staat alles op dvd? Prima, voor nu tenminste. Want wie zegt dat dvd’s over tien jaar nog ondersteund zullen worden door de computertechnologie? En zelfs al zou dat het geval zijn, deskundigen verwachten dat dvd’s over twintig jaar waarschijnlijk van hun pluimen zullen gelaten hebben, en dus onleesbaar zullen zijn.

En kijk, daar komen we weer uit bij het begin: misschien is het toch niet zo’n slecht idee om foto’s ook aan papier toe te vertrouwen. Om albums aan te leggen, met die foto’s die ons het dierbaarst zijn. We zullen er uiteraard gemiddeld beter opstaan dan mensen uit vorige generaties, want vijftig pogingen voor één geslaagd exemplaar: het kan nog steeds.

Het fotoalbum is dood? Lang leve het fotoalbum.

(dit artikel verscheen op 28 juni 2014 in het magazine van Het Nieuwsblad)

Mijn vijf tips om writer’s block te overwinnen

rodin writer's blockOf misschien moet ik preciezer zijn: dit zijn vijf gedachten die mij ooit geholpen hebben toen ik vast kwam te zitten tijdens het schrijven. Ik verkondig geen absolute waarheden, ben de grootst mogelijke voorstander van schrijfvrijheid en besef goed dat eigenzinnigheid even hard aan schrijvers kleeft als creativiteit. Dus, fijn als u er iets aan hebt. En mocht dat niet zo zijn, weg ermee.
Maar vooral: voel u vrij om dit verhaal aan te vullen!

Originaliteit is niet het hoogste goed.

Over een onderwerp schrijven waarover nooit eerder geschreven werd: als het zich vanzelf aandient, kan het geweldig goed uitpakken. Maar als het een doel op zich wordt, is het resultaat meestal teleurstellend en geforceerd. Er is vast nog nooit iets geschreven over een promiscue cavia met schaamluis, die een trip naar de maan plant, maar de vraag is of dat ook een interessant boek oplevert.
Ik weet intussen dat ik moet luisteren naar – ik weet het, het klinkt een beetje hoogdravend – het heilige vuur. De gedachte die erin slaagt dat aan te steken, is de gedachte die misschien wel in een boek uitmondt. Ook al is het thema al eerder behandeld. Stel je voor dat we nooit meer over oorlog of de liefde mochten schrijven.

Elke reisdag invullen hoeft niet, maar de eindbestemming kennen helpt.

Ooit ging mijn enthousiasme met mij op de loop, bij het begin van elk boek. Ik had het al in mijn kindertijd. Als kind schreef ik voortdurend boeken, maar raakte nooit verder dan de eerste twee hoofdstukken. Ik schoot met een rotvaart uit de startblokken, om al snel weer stil te vallen. Want hoe zou mijn verhaal nu verder moeten? Daar lag trouwens alweer een nieuw idee glanzend te lonken. En nieuw is altijd leuker.
De eerste keer dat het stilvallen me overkwam in mijn ‘echte’ schrijversbestaan, raakte ik in paniek. Ik kreeg maandenlang geen letter meer op papier. Dus, geheel tegen mijn natuur in, besloot ik vanaf dan de dingen planmatig aan te pakken. Ik maakte een ruwe schets van mijn boek. Ik kende het begin en ik wist hoe het einde eruit zou zien. Er waren ook een paar interessante haltes onderweg, die ik niet wilde missen. Het schrijven werd meteen een stuk veiliger en rustiger.
Een ruwe schets biedt houvast, maar ik weet dat ik onderweg kan meanderen, onverwachte zijpaden mag inslaan, naar hartenlust personages en scènes toevoegen of schrappen. Zolang ik mijn eindbestemming maar bereik.

Verandering van omgeving doet schrijven.

Soms werkt het bureau een tijdlang goed, soms de tafel in de woonkamer of keuken, soms de zetel, soms de tuin. Soms is de laptop een goede vriend, maar soms is hij ook een stoorzender en bieden pen en papier meer ruimte en rust om ideeën op te schrijven.
Ik ben een ontrouwe schrijver, wat schrijfplekken betreft. ‘Lara en Rebecca’ schreef ik aan de keukentafel, ‘Ik denk dat het liefde was’ aan de tafel in de woonkamer, ‘Kunnen heksen heksen’ tijdens een warme zomer in de tuin. En ‘Zijdeman’ schreef ik grotendeels in een koffiehuis, met een behaaglijke muur van beweging en geroezemoes om me heen.

Het internet is een genadeloze tijdvreter.

Even kijken naar de mail, naar Facebook, naar Twitter. Even chatten. Even een spelletje spelen. En zou er intussen geen mail binnengekomen zijn? En – hola – er hebben mensen gereageerd op mijn statusupdate. Wacht, eerst antwoorden. Heel even maar. Tot het ineens twee uur later blijkt te zijn, en er intussen niets constructiefs gebeurd is.
Wip het internet af en toe buiten. Installeer desnoods Freedom en – note to self – vraag vooral niet naar het Wifi-wachtwoord in cafés.

Schrijven om recensenten en jury’s te behagen, leidt tot frustratie.

Vooral omdat die het niet altijd onderling eens zijn. Voor de een had het iets meer mogen zijn. Voor de ander iets minder. Waar de een laaiend enthousiast over is, daar haalt een ander de schouders bij op. Ik ben er ooit heel ongelukkig over geworden, en de faalangst heeft me een tijdlang schrijflam gemaakt. Ik durfde niet meer voluit te schrijven wat ik zo graag wilde schrijven en hoe ik het wilde schrijven, dus leverde ik een boek af dat volgens mijn toenmalige uitgever helemaal goed zat. Maar wat ze gehoopt hadden (lof! prijzen! verkoop!), kwam er niet. Dus zat ik met een dubbele kater: ik was mijn eigen stem en stijl niet trouw gebleven, en het was nergens goed voor gebleken. Het besluit om vanaf dat moment de boeken te schrijven die ik wilde schrijven, zelf te kiezen welke stijl en stem me daarbij het beste zouden dienen – en dat uiteraard zo goed mogelijk te doen, voelde als een bevrijding. Laat behagen dus geen doel zijn, maar een eventueel nevenverschijnsel. Een aangenaam nevenverschijnsel.

Vijf dingen waar ik me vroeger aan ergerde, en nu niet meer

  1. Dt-foutendt-fout
    Het is tijd- en energieverlies en het is ook beetje onheus. Niemand is goed in alles. Bovendien legt het ook een gigantische druk op de schouders van degene die zich ergert: riskeer het liever niet om te zondigen tegen de dt-regels, want hoon zal uw deel zijn, en uitleggen dat het een onnozele tikfout was zal inderdaad als ‘uitleg, uitleg, uitleg’ beschouwd worden. Het aloude argument ‘Maar die regels zijn poepsimpel!’ mag dan wel kloppen, ik besef (en is dat niet bij iedereen zo?) dat ik bepaalde poepsimpele regels ook nooit helemaal onder de knie zal krijgen. Ik schrijf zelden of nooit dt-fouten. Maar ik heb andere mankementen. Buitenspel is mij al een keer of tien uitgelegd, maar ik herken het nog steeds niet als het gebeurt. De dynamo van mijn oude fiets tegen het wiel aanklikken was poepsimpel, maar elke keer weer vergat ik welke twee bewegingen ik daarvoor moest maken. Dus, lieve dt-zondaars, mijn eeuwige respect als u mij buitenspel kan verklaren op een manier die me tot het einde mijner dagen bijblijft.
  2. Callcentermedewerkers
    Ik heb de stoere verhalen op Facebook en Twitter al meer dan eens zien passeren: over hoe je deze mensen het best kan afpoeieren. Het meeste succes kennen die verhalen waarin de man/vrouw in kwestie uitgelachen wordt, vernederd, aan het lijntje gehouden, beledigd, gepest. Niet dat ik die dingen ooit gedaan heb, maar ik heb me soms wél behoorlijk geërgerd aan het zoveelste telefoontje waarin me een nog véél interessantere tariefformule werd aangeboden voor energie/internet/gsm. Tot mijn dochter werk vond in een callcenter. Ergert u zich aan callcentermedewerkers? Besef dan dat het bijna altijd om jonge mensen gaat, die uit pure noodzaak zo’n strontjob aannemen. Het is crisis. U hoeft geen begripvol gesprek met hen aan te gaan (daar hebben ze echt geen tijd voor, geloof me), maar maak rustig en beleefd duidelijk dat u geen interesse hebt.
  3. Reclameblokken op tv
    Ongelooflijk maar waar, ik mis ze soms wanneer ik naar een fim op pakweg Canvas kijk. Ik begin heen en weer te schuiven: dorst, de katten even te eten geven, naar de wc. Maar dan mis ik een stuk van de film. Balen dus. Wie had dat ooit gedacht?Paul Newman
  4. Mannen met witte sokken
    Dat is een verplicht nummer voor veel vrouwen. Wie heeft dat ooit bedacht, deze ergernis, en waarom springen zoveel vrouwen daarin mee? Omdat ze dat écht ergerlijk vinden, of omdat iedereen dat lijkt te vinden? Ik wacht nog steeds op de dag dat iemand me kan vertellen wat er zo erg is aan een man met witte sokken. En het moet beter zijn dan ‘OMG, zo fout!!!!’
  5. Vrouwen die zich ‘mama’ noemen tegenover hun huisdierkat
    Rara, jaja. Lachen dat ik daar vroeger mee deed, met dat koetsjie koetsjie, kom-bij-mama-gedoe. Tot ik twee katten in huis haalde, en mezelf mama ging noemen om er een beetje de draak mee te steken. Tot ik me op een dag realiseerde dat ik het in alle ernst gebruikte.
    Mama groet u. Koetsjie koetsjie.

Over Jan, Eva en Kathleen – deel 1

Met Eva Mouton aan een boek werken, dat knettert en bruist danig.
We drinken samen thee en eten havermoutkoekjes.
We overlopen het manuscript, zij spuit ideeën voor tekeningen, ik vul aan, en we gieren het af en toe uit.
O ja, en dan dit, en dat, en daar ook wat!
We kneden de tekst, gooien er stukken uit, daar waar de tekeningen het verhaal mogen
overnemen.

IMG_0829

We gloeien en het boek groeit.

De thee mag aan de kant, we schakelen over op wijn (dat mag, de zon hangt al laag).
De kat krabt als vanouds mijn raamkozijn verder kapot. Ik laat haar snel binnen.
Die kat heeft jou afgericht, zegt Eva.
Dat is waar, zeg ik. Honden hebben een baas, katten hebben personeel.
Eva probeert mij op haar beurt af te richten. Bij de volgende krabbeurt bezweert ze mij om de kat te negeren.
Het helpt een heel klein beetje, maar niet genoeg. Wel genoeg om weer in de lach te schieten.
Dan werken we verder.
Tussendoor roddelen we, doen we confidenties over leven en liefde.
Maar het is vooral werken dat we doen, echt.
Het boek groeit en wij gloeien.

IMG_0835

De dirigent van ons sentiment

Het had een bagatel kunnen zijn, maar om een reden die me niet meteen duidelijk was, sloeg mijn ergernismeter meteen in het rood. Daar was het dan: het zoveelste filmpje dat onze ontroering orkestreert, dat mensen op een-twee-drie helemaal krijgt waar het ze wil hebben. Dat in een fractie van een seconde duizenden keren gedeeld wordt op Facebook en Twitter: kijk toch eens, hoe mooi, al die mensen die elkaar niet kennen en die op commando een tong willen draaien voor de camera. Want even serieus: meer dan dat was het niet.
Van het beoogde effect voelde ik niet veel. Ik zag mooie mensen, ik zag half-verliefde onwennigheid, die me enigszins geacteerd leek. En ik hoorde een zoete soundtrack, die  mogelijke kritiek op voorhand onderuit haalde door zachtjes te fezelen: ‘If you’re not ready for love, how can you be ready for life?’
Love of lebberen: ik wil nu ook niet over details struikelen.

Ik heb het filmpje niet uitgekeken. Niet omdat het me choqueerde. Laat iedereen die dat wil vooral lustig tongen draaien en meer, zolang de goesting maar wederzijds is. Wel omdat het mij het onbehaaglijke gevoel gaf een voyeur te zijn. Vreemd genoeg heb ik dat niet bij het orgasmefilmpje met de lezende vrouwen, en ook niet bij porno. Maar zo’n tongkus van wildvreemden in close-up is mij te intiem.

Mijn ergernis kadert ook binnen een algehele ontroerende filmpjesmoeheid. De  onuitputtelijke stroom ‘levenslessen’ die websites als Upworthy, Viralnova en Brekend.nl over ons uit storten, heeft iets betuttelends. Je hoeft niet meer zelf te kiezen waardoor je ontroerd raakt (voor zover daar kiezen aan te pas komt), daar wordt al voor gezorgd. Er is een dirigent voor ons sentiment. Subtiel is het zelden. Het is meestal met de voorhamer meppen op de traanklieren van de gemakkelijk ontroerbare mens.

Maar kijk, toen kwam ook voor de romantici een kleine tot middelgrote ontnuchtering: het was een reclamespot voor een kledingmerk en de kussende mensen waren acteurs, modellen en muzikanten.
Heel even probeerde een haha-gevoel al mijn bedenkingen stil te leggen, maar toen haalde mijn kwaadheid de bovenhand. Het filmpje herinnerde me aan al die keren dat ik me bekocht gevoeld heb door tranenperserige spots, die reclame voor een bank bleken te zijn. Of door spotjes waarin een of andere acteur met trillende stem en water in de ogen speecht op de begrafenis van ‘onze pa’ of ‘ons ma’, pakkende anekdotes en al, en dan blijkt het ineens om Dela Uitvaartverzekeringen te gaan. Dela! Het bedrijf dat al een heleboel begrafenisondernemingen en crematoria opgekocht heeft en al een paar jaar bezig is de prijzen voor uitvaarten drastisch op te drijven. Dat Dela dus.
De reden voor mijn kwaadheid ligt hierin: emotie, schoonheid en ontroering zijn me te dierbaar om er manipulatief mee om te gaan. En jazeker, tot op bepaalde hoogte bedient iedereen zich van manipulatie om zijn boodschap aan de man te brengen. De vraag is deze: hoe zuiver zijn je drijfveren, hoe oprecht? En oprechtheid is ver te zoeken in de voorbeelden die ik zonet noemde. Oprechte emotie en ontroering staan haaks op de waarden die deze bedrijven hoog in het vaandel dragen. Laat ze daar dan ook afblijven.
In dat opzicht moet ik Wren (het kledingmerk waarin het in het bewuste filmpje om draait) het voordeel van de twijfel geven. Ik verneem dat ze daar experimenteren met de grenzen tussen mode en kunst (daar mag wel commercie aan toegevoegd worden). Slim is het alleszins, want het filmpje werd op amper één dag tijd al zeven miljoen keer bekeken.
Over hun waarden spreek ik me niet uit. Hun filmpje was de perfecte trigger voor een ei waar ik allang mee zat.

Ten slotte nog dit.
Het is moeilijk om bij het lanceren van een tegengeluid niet de indruk te wekken dat je de ‘likers’ van zulke filmpjes diskwalificeert. Dat doe ik in geen geval (ik parafraseer: sommige van mijn beste vrienden zijn likers!), al kan ik me voorstellen dat sommigen het gevoel hebben dat ik iets van hen afpak door niet mee te gaan in die droom. Maar hier speelt geen cynisme of negativiteit. Wel kritische zin. Wel de scepsis, die ik koester. Ik hoop er mijn hoofd helder mee te houden in deze bijwijlen al te emotionele en impulsieve tijden.

Het bizarre van publieke rouw

Het is een fenomeen dat me allang intrigeert.

Rouwende fans bij de dood van Elvis. Fotograaf: John Downing
Rouwende fans bij de dood van Elvis.
Fotograaf: John Downing

Hartverscheurend verdriet bij de dood van Elvis, John Lennon, Prinses Diana, Michael Jackson. Mensen verdrinkend in hun tranen, met een heftigheid die me weleens de vermetele bedenking ontlokt heeft: zouden ze even hard huilen als hun broer/zus/vriend sterft?

Misschien is het projectie. Misschien triggert dit Grote Overlijden wel oud verdriet. Of geeft het ruimte aan een veralgemeend verdriet om ik-weet-niet-wat-allemaal. Projectie of niet, geen haar op mijn hoofd twijfelt aan de oprechtheid van de emotie. Maar een emotie die zich op een icoon richt, daar kan geen mens van vlees en bloed tegenop.

Rouwende Noord-Koreanen, bij de dood van Kim Jong-Il
Rouwende Noord-Koreanen, bij de dood van Kim Jong-Il

Cultuurfilosoof Eric Corijn vertelde me daar ooit het volgende over: ‘Wanneer iemand uit onze omgeving sterft, dan zal dat overlijden je vaak een dubbel gevoel geven. Je hebt veel verdriet, maar tegelijk is het soms ook een opluchting. Je hield wel veel van je moeder, maar haar gezeur waar ze je soms de muren mee op kon jagen, zul je alvast niet missen. Liefde en haat liggen in het echte leven heel dicht bijeen. Bij iconen ligt het anders. Je zuivert hun beeld zodanig uit, dat ze abstract worden. Je houdt van dat ideaalbeeld, omdat het rust geeft. Het geeft hoop, het ondersteunt je verlangen, en het is prettig om je te identificeren met iets dat zoveel rust en eenheid uitstraalt. Als de fascinatie ver genoeg gaat, dan krijg je het gevoel een persoonlijke band te hebben met het icoon.’

Nu is er Facebook. En Twitter. Iconen die sterven vullen bladzijde na bladzijde. Iedereen ventileert persoonlijke herinneringen en bedenkingen, zoekt mooie plaatjes of filmpjes om zijn verhaal te ondersteunen.
Maar ook wie geen iconische status bereikt heeft, wordt nu het voorwerp van grote, publieke rouw. Dat kan troostend zijn, maar ook overweldigend. Als iedereen om ter snelst en om ter hardst roept hoe erg het wel is dat deze fantastische man/vrouw nu niet meer is – en ik doe daar ook soms aan mee – dan krijgt je eigen kleine, hoogstpersoonlijke gevoel rond dit sterven geen lucht meer. Het verdriet is al tientallen keren verwoord, groots, heftig en bijzonder luidruchtig. Zo luidruchtig dat de eigen gedachten ervan stilvallen, het eigen gevoel zich bedremmeld koest houdt. Ik ben geneigd die vervlakking van het hoogstpersoonlijke gevoel jammer te vinden. Maar tegelijk vraag ik me af of precies daarin niet het heilzame van publieke rouw schuilt: de voortdurende verwoording zorgt ervoor dat de gedachte aan dat ene sterven snel went. Tenminste: voor wie niet écht tot de intimi van de overledene behoort. Want die, weet ik, krijgen ondanks de grote publieke steun, soms het gevoel dat wildvreemden met hun rouw aan de haal gaan.
De dochter van een bevriende schrijver, die te vroeg doodging, verwoordde het treffend: ‘Ik had op de duur zin om te zeggen: het is mooi van jullie, maar laat het nu maar rusten. Het is wel ONZE papa, hé.’

Prins William en Harry op de begrafenis van hun moeder, prinses Diana.
Prins William en Harry op de begrafenis van hun moeder, prinses Diana.

Vol vertrouwen denk ik aan de liefde

Vol vertrouwen denk ik aan de liefde.

Een beginneling, zo voelde ik me twee jaar geleden. Een hertenjong, klaar om te springen, al was het dan op wiebelige pootjes. Want na een relatie van dertig jaar met mijn tienerlief, was ik even onervaren als ervaren.

Het waren leerzame jaren tot nu toe.

Ik heb ontdekt dat het fijn is om zussen te hebben die je soms ongezouten hun mening geven, maar altijd vanuit oprechte bekommernis. En ouders en kinderen die je blijven steunen.

Ik heb ontdekt dat vriendschap nog belangrijker is dan ik altijd al aangenomen heb. En dat ik rotverwend ben op dat vlak.

Ik heb ontdekt dat ik er nog mag zijn, al zou ik weleens iets anders willen horen dan ‘meteen, als ik geen homo/vrouw/getrouwde man was’.

zwemmende vrouwenIk heb ook ontnuchterende ontdekkingen gedaan.
Dat leeftijd in levenden lijve niet in de weg zit, maar op papier wel.
Dat daten vermoeiend en ontmoedigend kan zijn (ik zou er een boek kunnen over schrijven, maar neen, beste uitgevers en opdrachtgevers bij gazetten, ik ga dat niet doen).
Dat  er meer vrije vrouwen dan vrije mannen rondlopen, en hoe dat wellicht komt. Vrouwen maken sneller een eind aan een relatie wanneer ze ongelukkig zijn. Mannen doen dat doorgaans (ik zeg dus niet altijd) pas wanneer er een alternatief voorhanden is. Ook mijn mannelijke vrienden beamen dat. Of zoals een socioloog me ooit zei: ‘Mannen moeten onder de pannen’.
Het brengt een pervers mechanisme op gang. Ik verbaasde me er eerst over hoe andere vrouwen – niet mijn vriendinnen – me soms met argusogen bekijken sinds ik alleen ben. Ik ben geneigd hen nu te begrijpen.

Jazeker, de vijver is klein. Maar ik zwem graag en diep en kan mijn adem lang inhouden.

Dus denk ik vol vertrouwen aan de liefde.