Dat alles goed komt. Altijd.

(fragment uit ‘Het verhaal van Jeanne’, een boek in wording)

Het was kermis.
De appelbollen waren even zoet als andere jaren, het draaiorgel van de carrousel klonk even luid en vals. Ik haakte mijn arm zoals altijd in die van Johanna, mijn beste vriendin. Samen huppelden we zingend en lachend tussen de draaimolens en kraampjes door. We gingen op de zwiermolen tot we duizelig waren, we snoepten tot we buikpijn hadden. En we wisten dat het onze eigen dikke schuld was, en dat vonden we helemaal niet erg. We liepen samen naar het veld met het kapelletje, plukten bloemen en lieten ze slap worden in onze zweterige handen. Toen ook Yvonne, Jules en Clara erbij kwamen, renden we gillend en giechelend achter elkaar aan. Ik draafde weg van de anderen, zo ver ik kon. En dat was ver, want het veld was groot en groen en eindeloos. Maar Johanna kwam me achterna en struikelde. In haar val greep ze zich vast aan mijn benen. Ik viel op mijn buik in het gras en het deed best wel even pijn, maar ik kon alleen maar lachen. Ik lachte tot ik ook daar weer buikpijn van kreeg.
We bleven hijgend naast elkaar liggen in het gras, en keken hoe het blauw in de lucht stilaan oranje kleurde. De wolken waren doorzichtig en fijn, als engelenhaar.

‘Hoe kan dat nu?’ vroeg ik me hardop af.
‘Wat dan?’
‘Hoe kan het toch dat we niet meer dan een geel stipje op de wereld zijn? Alles is zo groot.’
Johanna antwoordde niet. Ik sloot mijn ogen en hoorde het gedreun van de kermis in de verte.
‘Ben jij niet bang?’ vroeg Johanna toen. ‘Voor de oorlog?’
En op mijn beurt antwoordde ik niet. Het oranje ging over in roze.
Toen het in de verte eindelijk stiller werd, hoorde ik in mijn hoofd alleen maar mijn moeder die zei dat alles goed komt. Altijd.

avondlucht

‘Ik zag alleen nog de muren van de put’

Het overviel hem toen hij nog niet eens halfweg de veertig was, in een vorig millennium alweer: een depressie, die zijn kijk op leven, werk en liefde veranderde. Ze duurde niet bijzonder lang – hoop en al een paar maanden, maar ze hakte heftig in op het ogenschijnlijk onverwoestbare zondagskind dat Frank Van Massenhove was.

Fotograaf:  Dieter Telemans
Fotograaf: Dieter Telemans

In september vorig jaar moest Frank Van Massenhove verzaken aan zijn aanstelling als nieuwe spoorbaas, ‘om gezondheidsredenen’. Geruchten over een burn-out of depressie staken de kop op, maar daar was niets van aan: het was een fysieke aandoening die hem velde. Toch heeft de immer optimistische Van Massenhove ervaring met depressie. Het was de donkerste periode uit zijn leven, nu alweer een jaar of zestien geleden. Ze heeft hem getekend en gevormd.

Depressie mee uit het verdomhoekje sleuren, beschouwt Van Massenhove als een van zijn missies in dit leven. Dus wil hij zijn verhaal vertellen, want ‘je weet maar nooit of ik er iemand mee help’.

Vandaag oogt Frank Van Massenhove, die dit jaar 60 wordt, energiek en vrolijk. Hij zit – eigenlijk is dat een woord dat haaks op zijn temperament staat – alweer een tijdje op de stoel waar hij zich het meest thuisvoelt: die van voorzitter van de FOD Sociale Zaken.

Het was geen burn-out, die hem zestien jaar geleden velde, benadrukt hij. Het was een onversneden depressie. En voor alle duidelijkheid: ze had niets met zijn werk – hij was toen kabinetschef van de Gentse burgemeester Frank Beke – te maken. De reden van zijn depressie was even banaal als menselijk, en begon bij een verhaal dat telkens weer een variatie op hetzelfde aloude thema is. Een verhaal dat steeds wisselende protagonisten kent.

Paranoia

‘Het boterde niet meer in mijn huwelijk. Ik had kunnen zeggen tegen mijn vrouw dat ik niet meer gelukkig was met haar, dat ik weg wilde. Maar dat deed ik niet. In de plaats daarvan begon ik een relatie met een andere vrouw, naast mijn huwelijk. Tegen mijn vrouw was ik oneerlijk, want ik bedroog haar. En tegen mijn vriendin was ik oneerlijk, want ik bleef haar keer op keer zeggen dat ik mijn vrouw zou verlaten om met haar een nieuw leven te beginnen. Beseffen dat ik de levens van twee goede mensen kapot aan het maken was, betekende het begin van mijn depressie.’

‘Ik was diep beschaamd, kon mezelf niet eens meer aankijken in de spiegel. Ik verloochende alles wat ik belangrijk vond: eerlijkheid, authenticiteit. Doordat ik me zo ellendig voelde, kreeg ik ook de indruk dat ik mijn werk slecht begon te doen. Gelukkig ben ik daar achteraf wel in gerustgesteld. Maar uiteindelijk ging het zo steil bergaf met mijn mentale toestand dat ik wel thuis moest blijven.’

‘Ik beleefde mijn hoogsteigen Chili-ervaring. Tenminste, zo ben ik het achteraf gaan noemen. Naar de folteringen waarbij men mensen hun slaap ontneemt. Ik folterde mezelf, sliep amper twee of drie uur per nacht. Na een paar weken ging ik onderuit, het was de totale uitputting. En toen kwam ik in een toestand terecht, die compleet nieuw voor me was, en die ik daarna ook nooit meer meegemaakt heb: het slaapgebrek maakte me paranoïde. Ik zat bijvoorbeeld bij vrienden thuis, en hun videorecorder schoot in gang. Ik was ervan overtuigd dat er opnames van mij gemaakt werden, dat iemand mij stiekem zat te bekijken. Toen ik slaapmedicatie kreeg, verdween gelukkig ook de paranoia. Al bij al heeft het maar anderhalve week geduurd, maar het was genoeg om een glimp van een bijzonder beangstigende wereld op te vangen. Gruwelijk moet dat zijn, voortdurend mensen te wantrouwen. Dat is precies het omgekeerde van hoe ik in de wereld sta: ik geef mensen juist graag mijn volle vertrouwen.’

‘In die acute fase heb ik meer dan eens aan zelfdoding gedacht. Ik wilde er gewoon niet meer zijn, niets meer voelen. Het was een gedachte die ik ook uitsprak tegen vrienden. Die hebben toen een soort waakdienst opgericht, zodat ik nooit alleen hoefde te zijn. Het waren nochtans allemaal mensen met een goedgevuld beroepsleven, maar ze losten elkaar af. Ze deden dat zolang het nodig was, tot ik een beetje uit het diepste zwart naar boven kroop. Ik ben die mensen daar ongelooflijk dankbaar voor. Eerlijk gezegd: ik denk niet dat de moed zou gehad hebben om écht uit het leven te stappen. Op lichamelijk vlak ben ik een grote lafaard.’

Doffe leegte

‘Na de paranoia kwam een dof gevoel van leegte. Ik ging ’s morgens in de zetel zitten, en ’s avonds zat ik er nog steeds, met geen enkel besef van wat er die dag gebeurd was. Onafgebroken piekerde ik over wat ik gedaan had, over het crapuul dat ik was. Ik vond mezelf niets meer waard. Hoezeer anderen me er ook van probeerden te overtuigen dat ik nog steeds dezelfde intelligente, creatieve man was, ik geloofde er geen woord van. Ik zag alleen de muren van de put waarin ik zat. Misschien kun je het nog het best vergelijken met een rouwproces: je moet er doorheen, en niemand kan je dat verdriet uit het hoofd praten.’

‘Ik zocht een psychiater op, maar dat was een regelrechte ramp. Uiteindelijk heb ik medicatie genomen. Ik lees daar nu over dat het nut daarvan beperkt is, dat het maar bij 20 procent van de mensen een beetje helpt. Ik had de indruk dat het mij een beetje hielp, al speelt hier misschien het placebo-effect. Ik werd in ieder geval iets rustiger en de onverklaarbare angst die ik voelde voor van alles en nog wat – ik durfde niet eens meer buiten te komen – verminderde. Ik denk dat de mensen die me in die periode thuis opzochten niet veel aan me merkten. Ik deed er alles aan om me goed te houden. Ik ben een praatvaar, en toen was ik dat ook, zolang er bezoek was. Maar meteen daarna zakte ik weer in een hoopje.’

‘Na een tijdje ging ik weer halftijds aan het werk. Veel te vroeg eigenlijk. In de uren die ik werkte, kon ik het doffe gevoel in mijn binnenste min of meer uitschakelen. Maar wanneer ik thuiskwam, viel ik plat neer. Ik ben toen weer hervallen. Ik kon niet genieten van muziek – en muziek is normaal gezien zo’n belangrijk deel van mijn leven, ik las een pagina in een boek en had achteraf geen flauw meer van wat ik gelezen had. Aan beweging beleefde ik niet het minste plezier.’

Sterk netwerk

‘Het is mede door het sterke netwerk van goede mensen om me heen – en Frank Beke was een van hen – dat ik er zo goed doorheen gekomen ben. De gesprekken met vrienden deden me deugd. Ik zag dat mensen me nog steeds apprecieerden en stilaan kreeg ik weer vertrouwen in mezelf. Een aantal mensen, van wie ik dacht dat ze vrienden waren, hebben zich in die tijd nooit laten zien. Achteraf vertelden ze me dat ze zich een beetje gegeneerd gevoeld hadden, dat ze er geen idee van hadden waarmee ze goed zouden doen. Ik begrijp hen. Ik ken dat ongemakkelijke gevoel, waarbij je vreest dat iemand zotte dingen zal zeggen of doen. Terwijl iemand met een depressie natuurlijk niet gek is. Je kijkt alleen maar op een gekleurde manier naar de wereld. Ik neem het hen in ieder geval niet kwalijk. Ik gedroeg me precies zo voor mijn depressie.’

‘Ik vrees dat er minder geduld is voor wie kampt met een fundamentele levensmoeheid, een neerslachtigheid die bijna genetisch is meegegeven. Mijn depressie was duidelijk. Nietzsche beweerde dat alles wat ons niet doodt ons sterker maakt. Ik twijfel daaraan. Het geldt niet voor iedereen. Ik ken mensen, die er jammer genoeg nooit helemaal doorheen zijn geraakt, die kwetsbaar gebleven zijn.’

Een nieuwe liefde

‘Geen van de twee relaties – met mijn vrouw en met mijn vriendin – heeft het overleefd.’

‘Toen de laatste naweeën van mijn depressie te voelen waren, zou ik met een paar vrienden, allemaal mannen, naar Peking reizen. Of er ook een vrouw meemocht, vroeg iemand. Een toffe vrouw, klonk het, gewoon one of the boys. En zo leerde ik Anne kennen. Het was geen liefde op het eerste gezicht, dacht ik. We konden het gewoon ontzettend goed met elkaar vinden. We hebben veel gepraat tijdens die reis, en de laatste stuiptrekkingen van mijn depressie trokken weg. Ik werd blij van haar. Achteraf denk ik: natuurlijk was ik verliefd, alleen wilde ik het nog niet benoemen.’

‘Anne is het beste wat me ooit overkomen is. Het tweede beste is het meisje van veertien dat ineens mijn leven binnenwandelde: Annes dochter, van wie ik veel gaan houden ben. Je moet weten, zelf heb ik nooit kinderen gehad. Ik heb me laten steriliseren op mijn 26ste. Omdat ik zoveel van kinderen houd, echt waar. En omdat ik me te lelijk vond.’ (lacht)

‘Dom dom, vind ik het nu. Maar we spreken over de vroege jaren 80, toen Ronald Reagan aan de macht was in de Verenigde Staten, en we voortdurend hoorden dat er misschien een kernoorlog zou uitbreken. Adoptie leek me een veel betere optie. Er waren toen wel meer jonge mannen die zich lieten steriliseren. Sommigen hebben de ingreep achteraf ongedaan laten maken.’

‘Ik sta er soms nog bij stil: hoe moeilijk de pijn van de geest te benoemen is. Als klein jongetje kon ik dat al erg vinden: dat je die geest niet even kon stilleggen. Want hoe gelukkig ik ook was, dat eeuwige malen in mijn hoofd vond ik hinderlijk. Ik had alles mee, en mijn ouders hebben nooit enige druk op mij gezet. Die waren allang blij als ik elk jaar slaagde op school. Maar ik wilde perfect zijn. De beste op school, de beste voetballer. Ik wilde alle boeken gelezen hebben en alles van muziek kennen. Ik was een gulzig kind, en ik ben nog steeds gulzig. Maar ik weet dat al die dingen me nooit zullen lukken. Ik doe nu wat ik kan, en daar ben ik blij mee.’

‘Ik slaag er zelfs in mijn geest stil te zetten. Geen meditatie, daar ben ik ronduit slecht in. Ik stap. Een viertal keer per week trek ik naar buiten en stap twee of drie uur stevig door. Dat brengt iets in mijn hersenen teweeg dat alle gepieker stillegt. Ook met muziek lukt het me tegenwoordig: zo intens naar iets luisteren dat ik in een soort flow terechtkom en geen besef meer heb van tijd of ruimte. En het derde dat me helpt, zul jij herkennen: schrijven. Als ik begin te schrijven, ben ik van de wereld weg. Ik vergeet zelfs te eten.’

Emotioneel dier

‘Ik heb veel geleerd uit die periode. Dat liegen verschrikkelijk is, bijvoorbeeld. Voor jezelf en voor je omgeving.’

‘Het is ook een slechte managementstijl. De vernieuwing binnen onze organisatie gaat op dat inzicht terug. Toen ik op zoek ging naar de juiste mensen, zei ik steevast: “Ik wil niet dat je liegt. Ik wil niet dat je andere verhalen naar buiten brengt dan de werkelijkheid. Je moet vertrouwen hebben in mensen en niet de perfectie verwachten.” Wie als baas jaagt op de perfectie, stuwt zijn mensen misschien wel onbedoeld in de richting van depressie. Ik vond vroeger dat ik perfect moest zijn. In alles. Op het werk, in mijn relatie. Maar een mens kan niet perfect zijn. Ja, iedereen weet dat wel, iedereen zegt het, maar we leven er doorgaans niet naar. En toch. Goed is soms goed genoeg.’

‘Over de meeste dingen in mijn leven heb ik totaal verkeerd gedacht. Ik was overtuigd van de totale maakbaarheid van mens en wereld. Dat is nu anders. Je moet je wel inzetten om bepaalde dingen te veranderen, maar af en toe moet je deemoedig zijn. Soms werkt het niet, soms weet je het gewoon niet. Je moet ruimte laten voor mislukking. Wie niet wil mislukken, zal zich nooit vernieuwen.’

‘Ik weet dat ik als baas niet altijd de slimste ben. De meeste bazen zijn niet de slimste van hun bedrijf. Daar dienen ze ook niet voor. Je hebt een baas nodig om een strategie te bepalen en mensen te vertellen hoe ze die strategie moeten toepassen. Ik heb veel minder talenten dan sommige van mijn vrienden, maar één talent heb ik wel: ik zie talent. Ik kan mensen samenbrengen, hen op één lijn zetten en ze krankzinnig enthousiast maken. Mijn ouders hadden dat trouwens ook, allebei.’

‘Ik weet inmiddels ook dat een doelstelling rationeel kan zijn, maar de weg ernaartoe is dat zelden. We maken soms vreemde sprongen, dat is eigen aan de mens. Een mens is geen rationeel wezen. De mens is een emotioneel dier, dat probeert rationeel te zijn. En dat mislukt keer op keer. Ik vind dat niet erg. Vaak zijn die vreemde sprongen nodig, en brengen ze je toch waar je moet zijn.’

Geschonden intimiteit

‘Ook in mijn relationele leven, heb ik de leugen volledig uitgebannen. Als ik nu zou voelen dat mijn relatie dood is, dan zou ik dat zeggen tegen Anne. Ik zou op een rustige manier de relatie beëindigen en pas daarna op zoek gaan naar een nieuwe relatie.’

‘In mijn generatie zie ik veel soixante-huitards of post-soixante-huitards met heimwee naar het vreemdgaan. Sommigen houden er heuse lofredes op. Het zijn doorgaans niet de gelukkigste mensen die ik ken.’

‘Niemand hoeft bij zijn partner te blijven als de relatie niet meer werkt. Je moet je partner niet folteren door bij haar of hem te blijven als de liefde dood is. Maar denken dat je de dingen bij het oude kunt houden en toch maar vreemdgaan, pakt verkeerd uit. Je schendt de intimiteit die zo langzaam opgebouwd is, en dat zorgt voor een verwijdering. Maar ik werp niemand een steen. Hoe zou ik? Ik heb het zelf gedaan.’

‘Het valt me op dat twintigers vaker op die manier in het leven staan dan mensen van mijn leeftijd. Trouw is weer belangrijk geworden.’

‘Sedert mijn depressie ben ik zeer alert geworden voor mogelijke signalen van anderen, ook op het werk. Ik zie het aan hun ogen, hoor het aan hun manier van praten, merk het aan hun verstilling. Ik maak er een opdracht van mensen daarover aan te spreken. Zeggen dat ze zich moeten laten verzorgen, hulp moeten zoeken misschien. Maar ik benadruk dat ze daardoor zeker mijn vertrouwen niet verliezen.’

‘Ik wil mensen gelukkig zien, dat is de essentie van mijn organisatie. Wie gelukkig is, werkt beter. En wanneer is een mens gelukkig? Als hij tijd heeft voor familie en vrienden. Dus geef ik mensen de kans om thuis te werken, weg van de lange reistijden en de files. De ervaring leert me dat ze dan iets minder uren werken, maar dat ze zich veel beter concentreren en uiteindelijk zelfs meer doen dan op kantoor. Ik betaal hen in tijd. Op die manier houden ze tijd over om aan dat zo belangrijke sociale netwerk te bouwen.’

Dit interview verscheen in De Standaard van 26 april 2014.

Vijf dingen waar ik me vroeger aan ergerde, en nu niet meer

  1. Dt-foutendt-fout
    Het is tijd- en energieverlies en het is ook beetje onheus. Niemand is goed in alles. Bovendien legt het ook een gigantische druk op de schouders van degene die zich ergert: riskeer het liever niet om te zondigen tegen de dt-regels, want hoon zal uw deel zijn, en uitleggen dat het een onnozele tikfout was zal inderdaad als ‘uitleg, uitleg, uitleg’ beschouwd worden. Het aloude argument ‘Maar die regels zijn poepsimpel!’ mag dan wel kloppen, ik besef (en is dat niet bij iedereen zo?) dat ik bepaalde poepsimpele regels ook nooit helemaal onder de knie zal krijgen. Ik schrijf zelden of nooit dt-fouten. Maar ik heb andere mankementen. Buitenspel is mij al een keer of tien uitgelegd, maar ik herken het nog steeds niet als het gebeurt. De dynamo van mijn oude fiets tegen het wiel aanklikken was poepsimpel, maar elke keer weer vergat ik welke twee bewegingen ik daarvoor moest maken. Dus, lieve dt-zondaars, mijn eeuwige respect als u mij buitenspel kan verklaren op een manier die me tot het einde mijner dagen bijblijft.
  2. Callcentermedewerkers
    Ik heb de stoere verhalen op Facebook en Twitter al meer dan eens zien passeren: over hoe je deze mensen het best kan afpoeieren. Het meeste succes kennen die verhalen waarin de man/vrouw in kwestie uitgelachen wordt, vernederd, aan het lijntje gehouden, beledigd, gepest. Niet dat ik die dingen ooit gedaan heb, maar ik heb me soms wél behoorlijk geërgerd aan het zoveelste telefoontje waarin me een nog véél interessantere tariefformule werd aangeboden voor energie/internet/gsm. Tot mijn dochter werk vond in een callcenter. Ergert u zich aan callcentermedewerkers? Besef dan dat het bijna altijd om jonge mensen gaat, die uit pure noodzaak zo’n strontjob aannemen. Het is crisis. U hoeft geen begripvol gesprek met hen aan te gaan (daar hebben ze echt geen tijd voor, geloof me), maar maak rustig en beleefd duidelijk dat u geen interesse hebt.
  3. Reclameblokken op tv
    Ongelooflijk maar waar, ik mis ze soms wanneer ik naar een fim op pakweg Canvas kijk. Ik begin heen en weer te schuiven: dorst, de katten even te eten geven, naar de wc. Maar dan mis ik een stuk van de film. Balen dus. Wie had dat ooit gedacht?Paul Newman
  4. Mannen met witte sokken
    Dat is een verplicht nummer voor veel vrouwen. Wie heeft dat ooit bedacht, deze ergernis, en waarom springen zoveel vrouwen daarin mee? Omdat ze dat écht ergerlijk vinden, of omdat iedereen dat lijkt te vinden? Ik wacht nog steeds op de dag dat iemand me kan vertellen wat er zo erg is aan een man met witte sokken. En het moet beter zijn dan ‘OMG, zo fout!!!!’
  5. Vrouwen die zich ‘mama’ noemen tegenover hun huisdierkat
    Rara, jaja. Lachen dat ik daar vroeger mee deed, met dat koetsjie koetsjie, kom-bij-mama-gedoe. Tot ik twee katten in huis haalde, en mezelf mama ging noemen om er een beetje de draak mee te steken. Tot ik me op een dag realiseerde dat ik het in alle ernst gebruikte.
    Mama groet u. Koetsjie koetsjie.

Generatie zus of zo

logo de standaardKathleen Vereecken is schrijfster en journaliste. Ze is gastcolumniste in de paasvakantie op maandag.

Onlangs was het weer zover: een jonge werkloze man schreeuwde zijn woede en frustratie over de babyboomers uit en kon rekenen op bijval op sociale netwerksites. Niet het potverteren was ditmaal de reden van de woede, wel de recente onderzoeken die ‘Generatie Y’ afschilderden als bang, braaf en lui. En, niet te vergeten, hun ouders die deze generatie hadden opgevoed met de illusie dat the sky the limit is.

Zo, dacht ik, terwijl ik geërgerd op mijn achterste poten ging staan. Ik dacht het voorzichtig, want dat van die sky heb ik ook altijd een leugen gevonden. Maar toch. Wij hebben onze kinderen in hun ongeluk gestort door hen te zeggen dat we in hen geloven? Rotzakken die we zijn!

De ergernis smolt even snel weg als ze gekomen was. Gedeeltelijk toch. Niet omdat ik vond dat onbezonnen kwaadheid eigenlijk wel bij de jeugd past. Dat doet denken aan de misplaatste mildheid waarmee men oude vrouwen hun stoute bek vergeeft. Je bent nu eenmaal oud en stout, jong en wild, maar ook wel aandoenlijk. Het is een mildheid die diskwalificeert. Ik zal dus niet mild zijn. Maar ik wil wel graag een oefening in empathie doen. Het mag paradoxaal klinken, maar een blik op mijn eigen geschiedenis helpt daarbij.

Ik studeerde af in 1983, het was crisis. Economen beweerden, net als vandaag, dat het ergste stilaan voorbij was. Alleen merkten we daar nog niet veel van.

Onze ouders hadden de oorlog meegemaakt, waren doordrongen van het belang van een vaste job. Daar hoorde bescheidenheid bij. Grote dromen werden met de glimlach aangehoord, om daarna opgesloten te worden in een ver luchtkasteel. Tijdens onze hogere studies zei een docent onomwonden: ‘Jullie weten toch waarvoor jullie studeren? Om straks in de rij te staan aan het stempellokaal.’

De cynicus had gelijk. Ik had al niet veel verwacht van het beroepsleven. De realiteit was nog minder. Werkloos zijn, eindeloos solliciteren, afwijzing na afwijzing incasseren. Het doet wat met het zelfbeeld van een mens. En dan die innerlijke tweestrijd. Zin hebben om het uit te schreeuwen: ‘Geef mij dan toch een kans! Zien jullie dan niet dat ik écht wel iets in mijn mars heb?’ Al doende je eigen woorden steeds minder geloven. Want wie werkloos is, wordt na verloop van tijd overvallen door een gevoel van totale overbodigheid. Het is een gevoel dat ik vandaag nog pijnlijk accuraat kan oproepen. Het veroorzaakte beurtelings wanhoop, gelatenheid en woede. Want als het dan toch één doffe ellende was op de arbeidsmarkt, waarom hadden we dan niet evengoed onze grote droom kunnen najagen en datgene studeren wat ons in vuur en vlam zette?

Ik vond werk in het bedrijfsleven. Maar ik was een middelmatige bediende, met evenveel krullen in mijn hoofd als erop. Na tien jaar goedbetaalde verveling waagde ik de sprong naar een onzeker, maar vervullend bestaan als schrijfster en freelance journalist. Een oude, grote droom. Vanuit een naïef vertrouwen dat het me wel zou lukken. De onzekere twintiger die ik ooit was, zou zich de ogen uitwrijven als ze me nu zag. Daar dacht ik aan toen ik mijn eigen kinderen opvoedde met de gedachte dat je soms moet durven te springen. Dat je hard kunt vallen. Maar als je de juiste wind weet te vangen, dan vlieg je. Ik besef nu hoe naïef dat klinkt in deze tijd. Hoe naïef het ook had geklonken in de jaren 80.

Het geloof dat ik alles kon worden wat ik maar wilde, had ik nooit. Ik weet niet of dat te verkiezen valt boven het andere. Ik weet wel dit: dat elke generatie opnieuw haar best doet om haar kinderen een mooie start te geven in het leven. Dat elke generatie met de beste bedoelingen inschattingsfouten maakt. En dat ook elke volgende generatie dat zal doen.

Verder heb ik het niet zo begrepen op dat generatiedenken. Wat zeg ik? Ik verfoei het. Mooi zo dat jongeren zich verzetten tegen onderzoeken die hen stigmatiseren en reduceren. Haal hen uit dat hok, en snel. Maar laat ze dan ook andere generaties niet in een hok duwen. Het is niet constructief. We hebben elkaar nodig. Het is tijd om te beseffen dat we misschien meer gemeen hebben dan polariserend onderzoek ons wil laten geloven.

(verschenen in De Standaard van 14 april 2014)

Gezondheidsstress

kathleen DSKathleen Vereecken is schrijfster en journaliste. Ze is gastcolumniste tijdens de paasvakantie, op maandag.

‘Uw cholesterol is te hoog.’ Niet ik kreeg de opmerking, maar – los van elkaar – een paar twintigers uit mijn omgeving. Kerngezonde jonge mensen, voor wie de lichtheid en zorgeloosheid van hun jaren ineens een illusie leken. Moesten ze zich zorgen maken? Aten ze niet gezond? Bewogen ze niet genoeg, ondanks het feit dat ze elke verplaatsing te voet of met de fiets deden? Kort daarna hoorde ik de diagnose nog een paar keer, telkens bij gezonde, relatief jonge mensen.

Het kreeg stilaan iets ongeloofwaardigs, en ik moest denken aan wat filosoof Ignaas Devisch vertelt in zijn boek Ziek van gezondheid. Dat we ziek zijn – of lijken – doordat we voortdurend jacht maken op een ongrijpbaar gezondheidsideaal. Dat dokters graag labelen, maar dat wij ons ook veel te gretig laten labelen. Het onbehagen moet een naam krijgen. De patiënt wordt consument.

Gezondheid wordt in richtlijnen gegoten, die steeds moeilijker haalbaar zijn. Maar wie legt die richtlijnen vast? Wie bepaalt wat wél en niet gezond is, en waarom? En zonder in paranoia te willen vervallen: hoe sterk wegen ook hier weer de belangen van de farmaceutische industrie door?

Feit: in de loop van de jaren werden de cholesterolnormen meer dan eens verlaagd. Toen de American Heart Association en het American College of Cardiology eind 2013 de nieuwste verlaging aankondigden, verscheen in The New York Times een pittig opiniestuk van Harvarddocent John Abramson en cardiologe Rita Redberg. Het was een aanklacht tegen het misbruik van statines of cholesterolverlagers. Te veel patiënten slikken het medicament nodeloos. Baat het niet, dan schaadt het niet is in deze gevaarlijke onzin. Bijna één vijfde van de gebruikers krijgt last van nevenverschijnselen: spierpijn, cognitieve problemen, diabetes. Wie met een kanon op een mug schiet, krijgt nu eenmaal collateral damage, en niet zo’n klein beetje.

Vandaag is het Wereldgezondheidsdag. De Belgische Federatie van Psychologen bekritiseert naar aanleiding daarvan de medische overconsumptie, die er mee voor verantwoordelijk is dat de financiering van onze gezondheidszorg onder druk komt te staan. We moeten onze gezondheid in eigen handen nemen, luidt het. En preventie is daarbij een sleutelbegrip.

Een gelijkaardig verhaal hoorde ik een paar maanden geleden toen ik Koen Kas, digitaal bioloog en auteur van Nooit meer ziek interviewde. Kas is een enthousiaste trendwatcher op medisch vlak. Met onze curatieve geneeskunde hollen we al eeuwenlang hopeloos achter de feiten aan, stelt hij. Ter illustratie: niet eens 1 procent van de kosten in de medische wereld gaat naar preventie. Dat moet anders, vindt hij terecht. Het antwoord is: participerende geneeskunde, geholpen door de techniek. In de nabije toekomst zullen we via piepkleine sensoren – op de huid, in de kleding, in smartphone, horloge of autostuur – voortdurend in verbinding staan met onze familie en dokters. Elk facet van onze gezondheid zal onafgebroken gemonitord worden. We zullen zelfs een beroep kunnen doen op sociale controle om ons te motiveren voor een gezondere levensstijl, door onze fysieke toestand kenbaar te maken op sociale netwerksites. Niet alleen zal jan en alleman weten dat je ‘incheckt’ bij restaurant X-Y-Z, ze zullen ook kunnen meegenieten van je bloeddruk en cholesterolgehalte.

Op zich is het revolutionair. Maar het is ook beklemmend. Gezondheid zal nooit meer vanzelfsprekend aanvoelen. Het is iets om voortdurend alert voor te zijn, nog meer dan nu al het geval is. Misschien wil ik wel geen alarmsignaal krijgen telkens als mijn bloeddruk tijdelijk stijgt of mijn cholesterol- of cortisolniveau – stress! – flirt met de grens van het aanvaardbare.

Ten strijde dan maar tegen de vooruitgang? Welneen. Laten we er het goede van plukken en aan preventie doen. Responsabilisering dus. Maar dat betekent meer dan gezond leven. Het houdt ook in dat we een kritische ingesteldheid ontwikkelen ten aanzien van medicijngebruik, de verwachting laten varen dat elk ongemak hier en nu verholpen moet worden. Dat we vraagtekens durven te plaatsen bij overmonitoring en dat we zoeken naar een gezonde manier om met risico’s om te gaan. Moeten we écht ingrijpen wanneer er een probleem zou kunnen opduiken? Of mogen we nog een minimum aan zorgeloosheid en onbevangenheid behouden?

(column, verschenen in De Standaard op 7 april 2014)

Over Jan, Eva en Kathleen – deel 1

Met Eva Mouton aan een boek werken, dat knettert en bruist danig.
We drinken samen thee en eten havermoutkoekjes.
We overlopen het manuscript, zij spuit ideeën voor tekeningen, ik vul aan, en we gieren het af en toe uit.
O ja, en dan dit, en dat, en daar ook wat!
We kneden de tekst, gooien er stukken uit, daar waar de tekeningen het verhaal mogen
overnemen.

IMG_0829

We gloeien en het boek groeit.

De thee mag aan de kant, we schakelen over op wijn (dat mag, de zon hangt al laag).
De kat krabt als vanouds mijn raamkozijn verder kapot. Ik laat haar snel binnen.
Die kat heeft jou afgericht, zegt Eva.
Dat is waar, zeg ik. Honden hebben een baas, katten hebben personeel.
Eva probeert mij op haar beurt af te richten. Bij de volgende krabbeurt bezweert ze mij om de kat te negeren.
Het helpt een heel klein beetje, maar niet genoeg. Wel genoeg om weer in de lach te schieten.
Dan werken we verder.
Tussendoor roddelen we, doen we confidenties over leven en liefde.
Maar het is vooral werken dat we doen, echt.
Het boek groeit en wij gloeien.

IMG_0835

De dirigent van ons sentiment

Het had een bagatel kunnen zijn, maar om een reden die me niet meteen duidelijk was, sloeg mijn ergernismeter meteen in het rood. Daar was het dan: het zoveelste filmpje dat onze ontroering orkestreert, dat mensen op een-twee-drie helemaal krijgt waar het ze wil hebben. Dat in een fractie van een seconde duizenden keren gedeeld wordt op Facebook en Twitter: kijk toch eens, hoe mooi, al die mensen die elkaar niet kennen en die op commando een tong willen draaien voor de camera. Want even serieus: meer dan dat was het niet.
Van het beoogde effect voelde ik niet veel. Ik zag mooie mensen, ik zag half-verliefde onwennigheid, die me enigszins geacteerd leek. En ik hoorde een zoete soundtrack, die  mogelijke kritiek op voorhand onderuit haalde door zachtjes te fezelen: ‘If you’re not ready for love, how can you be ready for life?’
Love of lebberen: ik wil nu ook niet over details struikelen.

Ik heb het filmpje niet uitgekeken. Niet omdat het me choqueerde. Laat iedereen die dat wil vooral lustig tongen draaien en meer, zolang de goesting maar wederzijds is. Wel omdat het mij het onbehaaglijke gevoel gaf een voyeur te zijn. Vreemd genoeg heb ik dat niet bij het orgasmefilmpje met de lezende vrouwen, en ook niet bij porno. Maar zo’n tongkus van wildvreemden in close-up is mij te intiem.

Mijn ergernis kadert ook binnen een algehele ontroerende filmpjesmoeheid. De  onuitputtelijke stroom ‘levenslessen’ die websites als Upworthy, Viralnova en Brekend.nl over ons uit storten, heeft iets betuttelends. Je hoeft niet meer zelf te kiezen waardoor je ontroerd raakt (voor zover daar kiezen aan te pas komt), daar wordt al voor gezorgd. Er is een dirigent voor ons sentiment. Subtiel is het zelden. Het is meestal met de voorhamer meppen op de traanklieren van de gemakkelijk ontroerbare mens.

Maar kijk, toen kwam ook voor de romantici een kleine tot middelgrote ontnuchtering: het was een reclamespot voor een kledingmerk en de kussende mensen waren acteurs, modellen en muzikanten.
Heel even probeerde een haha-gevoel al mijn bedenkingen stil te leggen, maar toen haalde mijn kwaadheid de bovenhand. Het filmpje herinnerde me aan al die keren dat ik me bekocht gevoeld heb door tranenperserige spots, die reclame voor een bank bleken te zijn. Of door spotjes waarin een of andere acteur met trillende stem en water in de ogen speecht op de begrafenis van ‘onze pa’ of ‘ons ma’, pakkende anekdotes en al, en dan blijkt het ineens om Dela Uitvaartverzekeringen te gaan. Dela! Het bedrijf dat al een heleboel begrafenisondernemingen en crematoria opgekocht heeft en al een paar jaar bezig is de prijzen voor uitvaarten drastisch op te drijven. Dat Dela dus.
De reden voor mijn kwaadheid ligt hierin: emotie, schoonheid en ontroering zijn me te dierbaar om er manipulatief mee om te gaan. En jazeker, tot op bepaalde hoogte bedient iedereen zich van manipulatie om zijn boodschap aan de man te brengen. De vraag is deze: hoe zuiver zijn je drijfveren, hoe oprecht? En oprechtheid is ver te zoeken in de voorbeelden die ik zonet noemde. Oprechte emotie en ontroering staan haaks op de waarden die deze bedrijven hoog in het vaandel dragen. Laat ze daar dan ook afblijven.
In dat opzicht moet ik Wren (het kledingmerk waarin het in het bewuste filmpje om draait) het voordeel van de twijfel geven. Ik verneem dat ze daar experimenteren met de grenzen tussen mode en kunst (daar mag wel commercie aan toegevoegd worden). Slim is het alleszins, want het filmpje werd op amper één dag tijd al zeven miljoen keer bekeken.
Over hun waarden spreek ik me niet uit. Hun filmpje was de perfecte trigger voor een ei waar ik allang mee zat.

Ten slotte nog dit.
Het is moeilijk om bij het lanceren van een tegengeluid niet de indruk te wekken dat je de ‘likers’ van zulke filmpjes diskwalificeert. Dat doe ik in geen geval (ik parafraseer: sommige van mijn beste vrienden zijn likers!), al kan ik me voorstellen dat sommigen het gevoel hebben dat ik iets van hen afpak door niet mee te gaan in die droom. Maar hier speelt geen cynisme of negativiteit. Wel kritische zin. Wel de scepsis, die ik koester. Ik hoop er mijn hoofd helder mee te houden in deze bijwijlen al te emotionele en impulsieve tijden.

Het bizarre van publieke rouw

Het is een fenomeen dat me allang intrigeert.

Rouwende fans bij de dood van Elvis. Fotograaf: John Downing
Rouwende fans bij de dood van Elvis.
Fotograaf: John Downing

Hartverscheurend verdriet bij de dood van Elvis, John Lennon, Prinses Diana, Michael Jackson. Mensen verdrinkend in hun tranen, met een heftigheid die me weleens de vermetele bedenking ontlokt heeft: zouden ze even hard huilen als hun broer/zus/vriend sterft?

Misschien is het projectie. Misschien triggert dit Grote Overlijden wel oud verdriet. Of geeft het ruimte aan een veralgemeend verdriet om ik-weet-niet-wat-allemaal. Projectie of niet, geen haar op mijn hoofd twijfelt aan de oprechtheid van de emotie. Maar een emotie die zich op een icoon richt, daar kan geen mens van vlees en bloed tegenop.

Rouwende Noord-Koreanen, bij de dood van Kim Jong-Il
Rouwende Noord-Koreanen, bij de dood van Kim Jong-Il

Cultuurfilosoof Eric Corijn vertelde me daar ooit het volgende over: ‘Wanneer iemand uit onze omgeving sterft, dan zal dat overlijden je vaak een dubbel gevoel geven. Je hebt veel verdriet, maar tegelijk is het soms ook een opluchting. Je hield wel veel van je moeder, maar haar gezeur waar ze je soms de muren mee op kon jagen, zul je alvast niet missen. Liefde en haat liggen in het echte leven heel dicht bijeen. Bij iconen ligt het anders. Je zuivert hun beeld zodanig uit, dat ze abstract worden. Je houdt van dat ideaalbeeld, omdat het rust geeft. Het geeft hoop, het ondersteunt je verlangen, en het is prettig om je te identificeren met iets dat zoveel rust en eenheid uitstraalt. Als de fascinatie ver genoeg gaat, dan krijg je het gevoel een persoonlijke band te hebben met het icoon.’

Nu is er Facebook. En Twitter. Iconen die sterven vullen bladzijde na bladzijde. Iedereen ventileert persoonlijke herinneringen en bedenkingen, zoekt mooie plaatjes of filmpjes om zijn verhaal te ondersteunen.
Maar ook wie geen iconische status bereikt heeft, wordt nu het voorwerp van grote, publieke rouw. Dat kan troostend zijn, maar ook overweldigend. Als iedereen om ter snelst en om ter hardst roept hoe erg het wel is dat deze fantastische man/vrouw nu niet meer is – en ik doe daar ook soms aan mee – dan krijgt je eigen kleine, hoogstpersoonlijke gevoel rond dit sterven geen lucht meer. Het verdriet is al tientallen keren verwoord, groots, heftig en bijzonder luidruchtig. Zo luidruchtig dat de eigen gedachten ervan stilvallen, het eigen gevoel zich bedremmeld koest houdt. Ik ben geneigd die vervlakking van het hoogstpersoonlijke gevoel jammer te vinden. Maar tegelijk vraag ik me af of precies daarin niet het heilzame van publieke rouw schuilt: de voortdurende verwoording zorgt ervoor dat de gedachte aan dat ene sterven snel went. Tenminste: voor wie niet écht tot de intimi van de overledene behoort. Want die, weet ik, krijgen ondanks de grote publieke steun, soms het gevoel dat wildvreemden met hun rouw aan de haal gaan.
De dochter van een bevriende schrijver, die te vroeg doodging, verwoordde het treffend: ‘Ik had op de duur zin om te zeggen: het is mooi van jullie, maar laat het nu maar rusten. Het is wel ONZE papa, hé.’

Prins William en Harry op de begrafenis van hun moeder, prinses Diana.
Prins William en Harry op de begrafenis van hun moeder, prinses Diana.

Vol vertrouwen denk ik aan de liefde

Vol vertrouwen denk ik aan de liefde.

Een beginneling, zo voelde ik me twee jaar geleden. Een hertenjong, klaar om te springen, al was het dan op wiebelige pootjes. Want na een relatie van dertig jaar met mijn tienerlief, was ik even onervaren als ervaren.

Het waren leerzame jaren tot nu toe.

Ik heb ontdekt dat het fijn is om zussen te hebben die je soms ongezouten hun mening geven, maar altijd vanuit oprechte bekommernis. En ouders en kinderen die je blijven steunen.

Ik heb ontdekt dat vriendschap nog belangrijker is dan ik altijd al aangenomen heb. En dat ik rotverwend ben op dat vlak.

Ik heb ontdekt dat ik er nog mag zijn, al zou ik weleens iets anders willen horen dan ‘meteen, als ik geen homo/vrouw/getrouwde man was’.

zwemmende vrouwenIk heb ook ontnuchterende ontdekkingen gedaan.
Dat leeftijd in levenden lijve niet in de weg zit, maar op papier wel.
Dat daten vermoeiend en ontmoedigend kan zijn (ik zou er een boek kunnen over schrijven, maar neen, beste uitgevers en opdrachtgevers bij gazetten, ik ga dat niet doen).
Dat  er meer vrije vrouwen dan vrije mannen rondlopen, en hoe dat wellicht komt. Vrouwen maken sneller een eind aan een relatie wanneer ze ongelukkig zijn. Mannen doen dat doorgaans (ik zeg dus niet altijd) pas wanneer er een alternatief voorhanden is. Ook mijn mannelijke vrienden beamen dat. Of zoals een socioloog me ooit zei: ‘Mannen moeten onder de pannen’.
Het brengt een pervers mechanisme op gang. Ik verbaasde me er eerst over hoe andere vrouwen – niet mijn vriendinnen – me soms met argusogen bekijken sinds ik alleen ben. Ik ben geneigd hen nu te begrijpen.

Jazeker, de vijver is klein. Maar ik zwem graag en diep en kan mijn adem lang inhouden.

Dus denk ik vol vertrouwen aan de liefde.

Klikspaan, boterspaan

De fiscale verklikkers rukken op, en dat was vorig jaar ook al het geval. Rechtvaardigheidsgevoel of platte afgunst? In ieder geval: dit is het stuk dat ik er toen over schreef voor De Standaard.

‘Jú-húf, hij heeft mijn bal afgepakt!’ Een kleuter komt er nog mee weg: die mag vrijuit klikspaan spelen, zonder neergebliksemd te worden door de anderen. Nog heel even toch.

‘Klikspaan, boterspaan / mag niet door mijn straatje gaan / hondje zal je bijten / katje zal je krabben / haantje zal je pikken / dat komt door al dat klikken.’ Het was een liedje dat vroeger steevast gezongen werd in elke klas. Klikken was lelijk, vals, gemeen. Maar ongehoorzaam zijn was dat ook.

Een kind leert al heel vroeg het lastige spanningsveld tussen rechtvaardigheid en – vaak aan omerta grenzende – loyaliteit kennen. Toch maar niet vertellen dat je een mep kreeg kan te verkiezen zijn boven klikken, want misschien krijg je er vroeg of laat wel een mep bovenop. En algemene hoon om het helemaal af te maken.

Toen een rechtenstudente enkele jaren geleden tijdens een examen zag hoe een studiegenoot zich alle antwoorden op de examenvragen liet doorsturen via zijn gsm, meldde ze dat meteen aan de prof. De jongen werd prompt geschorst door de fraudecommissie en hield op Facebook een woedende tirade over verraad, waarin hij haar een ‘vuile rat’ noemde. Het leverde hem op slag een paar honderd supporters op. Maar het meisje verdedigde zich door te zeggen dat iemand die flagrant vals speelt eigenlijk verraad pleegt tegenover zijn eerlijke en hardwerkende medestudenten. Verraad? Geen sprake van. Het was haar rechtvaardigheidsgevoel dat haar dreef.

Dikke auto

Het woord rechtvaardigheidsgevoel viel ook gisteren, toen bekend werd dat het aantal klikken_lectrmeldingen van mogelijke fraude aan de fiscus in één jaar tijd met 70 procent gestegen is: 1.221 tegenover 724 in 2011. Het woord ‘recordaantal’ werd van stal gehaald, wat meteen het onbehaaglijke gevoel opriep dat we in een land van verklikkers leven. Francis Adyns, woordvoerder van de Federale Overheidsdienst Financiën, benadrukte in de Gazet van Antwerpen en Het Belang van Limburg dat er nochtans geen formulier of vaste kliklijn is voor dit soort meldingen, maar ‘door de aandacht die er in de media is voor zwart geld, weet de burger ons beter te vinden’.

De meldingen gingen vrijwel altijd over bekenden van de verklikker: een buur die ineens een dikke auto op de oprit heeft staan, een collega die out of the blue een dure veranda neerpoot, een ex die verdacht goed in de slappe was lijkt te zitten. In één op de drie gevallen gebeurde de melding anoniem. Maar is een nobele drang naar rechtvaardigheid wel de hoofddrijfveer? Ruikt de hele zaak niet een beetje naar afgunst, een uit de hand gelopen vorm van roddel zelfs?

Volgens professor Norbert Vanbeselaere van het Centrum voor Sociale en Culturele Psychologie van de KU Leuven heeft de mens van nature graag zicht op zijn eigen functioneren. Een zicht dat duidelijker wordt wanneer we onszelf vergelijken met anderen. ‘De schatrijke industrieel die met een peperdure wagen rijdt, deert ons niet echt. Dat is geen vergelijkingsmateriaal. We gaan systematisch op zoek naar mensen die in onze eigen categorie thuishoren: buren, collega’s, familieleden. En wanneer die zich opvallend meer kunnen veroorloven dan wijzelf, gaan we ons daar vragen bij stellen. De meerderheid van de mensen voelt niet de behoefte om dat meteen te gaan melden aan de fiscus. Want laten we wel wezen: er mag dan sprake zijn van een stijging van 70 procent, in absolute aantallen is dit nog steeds een bijzonder kleine groep. Ik beschouw het als een eerder marginaal fenomeen.’

Marginaal of niet, de stijging is een feit, en het zou best kunnen dat de trend zich nog even doorzet: in de eerste drie maanden van 2013 ontving de fiscus al 479 meldingen.

Tijdsgeest

Vanbeselaere erkent dat de tijdsgeest wellicht een rol speelt. ‘Het tijdsbeeld dat we nu zien, is vrij bedreigend: de begrotingscontroles volgen elkaar op, en keer op keer horen we dat er nog meer gesnoeid en bespaard zal moeten worden. Het zijn bijzonder verontrustende berichten, waardoor de verwondering over bepaalde materiële tekenen van rijkdom in onze eigen omgeving nog sterker wordt.’

‘Dat een kleine groep mensen besluit te gaan klikken, heeft volgens mij niet zozeer met een rechtvaardigheidsgevoel te maken. Dat is de verklaring die men er achteraf aan geeft, een manier om het klikken te legitimeren. Ik denk dat we het meer moeten zoeken in een algehele frustratie over de economische depressie waarin we leven, gevoed door berichten die ons vertellen dat het binnenkort nog veel slechter zal gaan. Tegelijkertijd hebben we te vaak gezien hoe grote vermogens aan alles lijken te ontsnappen. En daar hebben we geen vat op. Dat geeft brandstof aan allerlei negatief gedrag, waarvan het klikken maar één uitingsvorm is. Diezelfde mensen zullen misschien ook minder bereid zijn collega’s uit de nood te helpen, om maar iets te noemen. Ik hoop dat het tij snel keert, want voor de goede sfeer in een samenleving is dit een spijtige zaak.’

Herman Dams

Eerder al liet Jos Vander Velpen, advocaat en voorzitter van de Liga voor Mensenrechten, zich bezorgd uit over de oproep van de Antwerpse procureur Dams om tips door te geven over jongeren die met een luxewagen rijden. Dergelijke oproepen halen het slechte in de mens naar boven, stelde hij in een opiniestuk, omdat veel tips gebaseerd zijn op na-ijver, jaloezie of persoonlijke vetes. Het resultaat is ‘een samenleving waarin onderling wantrouwen gaat triomferen en waarin elke burger een potentiële verdachte is’.

Het is geen alleenstaand voorbeeld. Vlaams Belang probeerde al meer dan eens een kliklijn te installeren tegen ‘illegaliteit’, er werd een kliklijn voorzien voor cafébazen die rokers gedoogden en Casa had een tijdlang een kliklijn waarop medewerkers konden doorgeven welke collega’s hun werk niet naar behoren deden. Het resultaat? Het akelige gevoel dat geruchten belangrijker worden dan waarheid, dat achterbaksheid te verkiezen is boven de directe confrontatie.

Misschien is het een combinatie van afgunst en machteloosheid die mensen ertoe aanzet bekenden aan de galg te praten. Net zoals jaloerse geliefden hun ontrouwe partner of diens nieuwe geliefde soms verklikten aan de bezetter in de Tweede Wereldoorlog. Net zoals kinderen die het onderspit dreigen te delven naast een brutaal, succesvol klasgenootje.

Met klokkenluiders, die soms sneller dan kleine klikspanen ‘verraders’ genoemd worden, hebben de fiscusmelders in elk geval niet veel van doen: zelf blijven de fiscusmelders veilig buiten schot, terwijl de klokkenluiders niet zelden hun carrière, reputatie en sociale leven op het spel zetten. Verregaande burgerzin en een sterk moreel besef spelen hier juist wel een rol. C. Fred Alford, professor politieke filosofie aan de universiteit van Maryland, schreef in zijn boek Whistleblowers. Broken lives and organizational power dat klokkenluiders gedreven worden door ‘een gemoraliseerd narcisme’. Dat klinkt hard, maar slaat op een onvermogen om in stilte verder te leven met misstanden die botsen met de eigen sterke waarden en normen. Jaloezie en afgunst zijn niet meteen aan de orde. Hun brandstof is morele verontwaardiging.

(verschenen in De Standaard op 3 april 2013)