Het werd oudejaarsavond en de verbale slagen joegen haar samen met de schaamte – de buren! – meer dan ooit op de vlucht. De kwarteleitjes en de toastjes met zalmtartaar zouden onaangeroerd blijven, de champagneglazen waren toch al gesneuveld.
De supermarktparking was leeg, op een merkloze bestelwagen na. De koude was bijtender dan een dreigend ecologisch schuldgevoel, dus liet ze de motor een uur lang draaien. De radio hield haar gezelschap. Toen het aftellen naar het nieuwe jaar begon en de eerste vuurpijlen het zwart van de hemel openbraken, keek ze niet weg en bedacht ze dat ze nooit eenzamer dan dit zou worden.
Het was een hoopvolle gedachte.
Blogberichten
Ik deug niet voor vrijblijvendheid
Drie jaar lang was ik single.
Drie jaar die afwisselend een schril en vrolijk contrast vormden met de dertig jaar waarin ik een relatie had. Drie boeiende jaren, waarin ik gejuicht, gehuild, genoten, gevochten heb. Maar vooral, zo gaat dat dan met stevige crisissen en drastische omwentelingen in een mensenleven, heb ik er nogal wat uit geleerd. Een aanrader, zou ik bijna zeggen. Maar laat wie gelukkig is met zijn lief, dat lief vooral koesteren.
Af en toe vertrouwden vrouwen mét een relatie me toe dat ze stiekem jaloers op mij waren. Die vrijheid om te gaan en staan waar ik wilde, om in minuut één de vraag te krijgen of ik mee uit eten wilde en in minuut twee al klaar te staan met mijn jas over mijn arm. Om op reis te gaan waarheen ik maar wilde, met wie ik maar wilde, zolang ik maar wilde (en zover de single-portemonnee dat toeliet, want dat vergaten ze voor het gemak). Maar de sprong in het duister zagen ze toch niet zitten, en oké, ze waren niet supergelukkig, maar ook niet superongelukkig. Ze kabbelden, terwijl ik het gevoel had voluit te stromen. Dat ik de eenzaamheid soms voelde snijden, beseften ze niet altijd. Het verlaten gevoel wanneer ik na een vriendinnenvakantie alleen thuiskwam in een koud en donker huis. De leegte binnenin toen ik na een korte, onmogelijke relatie alleen door een beregende straat liep en niets anders hoorde dan het galmen van mijn eigen voetstappen. De opstoot van zelfmedelijden die ik voelde toen ik de trappen afdonderde en tijdens de val dacht: ‘Straks ben ik dood en niemand weet het.’ Maar kijk, ik leef.
U hoort me al aankomen: hoe happy ik bijwijlen ook was als single, toch kriebelde het verlangen naar liefde en naar de slaperige warmte van een mannenlijf in mijn bed. Ik wilde aanraken en aangeraakt worden. En ik wilde het met iemand die vertrouwd was. Blijkbaar ontsnapte ook ik niet aan de oeroude drang om me met een ander wezen te verbinden.
Een tijdlang heb ik mezelf stoer wijsgemaakt dat het eigenlijk niet meer hoefde, zo’n ‘verstikkende toestand’ met een man die avond aan avond mijn hand wil vasthouden, mij kortwieken, aan banden leggen. Temmen. Ik zou wel zien wat zich aandiende, mijn achterstand links en rechts inhalen.
De waarheid is – zo heb ik ondervonden – dat ik niet deug voor vrijblijvendheid in relaties. Het is ja of neen. En zolang ik de man niet ontmoette die me het gevoel gaf dat ik gelukkiger kon zijn mét dan zonder hem, zou het neen blijven. Het is intussen ja. Met overtuiging.
Het is waar: een mens kan zich veel eenzamer voelen in een ongelukkige relatie dan in zijn eentje. En een gouden kooi blijft toch maar een kooi. Maar toch zijn de conclusies van overtuigde singles soms kort door de bocht. Compromissen sluiten wordt op één lijn gezet met het verliezen van je onafhankelijkheid. Van je identiteit zelfs. Het zijn verstandige mensen die het zeggen. Mensen die bereid zijn tot compromissen in werk, vriendschappen en familierelaties. Maar zodra de liefde in zicht komt, moet het compromisloos. Of niet.
Ik vraag me af in welke mate het kiezen voor single-zijn bewust gebeurt. Wordt het gevoed door de overtuiging dat het leven echt fijner en interessanter is alleen dan getweeën? Of is het een verhaal dat we onszelf vertellen, zoals een mens zichzelf altijd verhalen vertelt die hem in staat stellen verder te leven met zichzelf en de dingen die hem overkomen? Doe ik dan niet precies hetzelfde? En maakt dat eigenlijk wel iets uit? Het vermogen om je wensen af te stemmen op de werkelijkheid en tegelijk die werkelijkheid zo aangenaam mogelijk maken: misschien is dat wel de eigenschap die gelukkige mensen – al of niet single – met elkaar delen.
(deze column verscheen op 10 december 2014 in Knack Weekend)
Denkoefeningen bij een nieuw boek (2)
De foto met de veel te felle kleuren, gemaakt tijdens een tuinfeest, moest haar helpen de herinnering in leven te houden. Een kort stukje op een geluidscassette ook. Hanna die een liedje zong, en dan ineens de stem van haar moeder: ‘Ja, goed zo, nog een keer, maar nu iets hoger!’ En Hanna begon weer te zingen, maar nu iets hoger. En dan nog een keer: ‘Jaaaa!’, met applaus erbij.
Suzanne luisterde naar de cassette, keer op keer, telkens wanneer ze haar moeder miste. De cassette met Hanna en de stem van haar moeder werd de soundtrack bij de foto’s, vooral bij die ene foto. Maar elke keer dat ze keek en luisterde, verloor ze een stukje van de werkelijkheid. Het beeld van haar warme, levende moeder vervlakte tot een bevroren glimlach op een foto met veel te felle kleuren, en van haar stem bleef alleen de aanmoediging en een langgerekt ja over.
Toen de bib nog bibliotheek mocht heten
NIemand zei bib, maar goddank gewoon bibliotheek.
Elke week ging ik met mijn vader naar de oude bibliotheek aan de Gentse Ottogracht. De jeugafdeling lag achterin het gebouw. Van zelf snuisteren, kiezen en proeven tussen de rekken was geen sprake. Ik mocht aan een kleine balie, die meer weg had van een deuropening met toog, op een lijst aankruisen welke boeken ik graag wilde lezen. Een dame ging de boeken voor me halen. Het had iets geheimzinnigs, zo’n groot verboden domein vol boeken. Iets onweerstaanbaar aantrekkelijks ook. Terwijl ik thuis mijn leeshonger stilde, voelde ik hoe het nooit genoeg zou zijn.
De geheimzinnigheid piekte toen ik te oud werd voor de jeugafdeling, en naar de grotemensenbibliotheek doorverwezen werd. Daar liep een oude gebogen man in een nevel van stilte en traagheid van balie naar boeken en terug. Hij zei alleen het hoogstnoodzakelijke, maakte enkel oogcontact als het echt moest. Het was Johan Daisne, fluisterde mijn vader me in, ofte Herman Thiery, zoals hij in de huid van hoofdbibliothecaris heette.
De boekenlijsten waren streng, er bestond een strikte opdeling tussen boeken die ik als veertienjarige wél en niét mocht lezen. Lastig dat de boeken die ik niet mocht lezen, zoveel interessanter leken. Van zodra ik dat mocht, verslond ik de verboden boeken. En raakte beurtelings verhit en ontgoocheld. Het ‘ochot, was het dat maar’-gevoel stak geregeld de kop op, en ik besefte dat ruimdenkende ouders als de mijne niet de regel waren.
Af en toe vielen ze me tegen, die schrijvers van volwassen romans. Ik had vaak heimwee naar de jeugdliteratuur, maar durfde niet op mijn stappen terug te keren. Stel je voor dat ze zouden denken dat ik kinderachtig was. Of dom.
Mijn gêne heb ik intussen allang overwonnen. Nu nog mijn ergernis. Omdat jeugboeken schrijven nog steeds te vaak beschouwd wordt als een hobby voor wie het echte werk – romans voor volwassenen schrijven – nog niet aankan. Maar dat is een oud verhaal, en ik wil niet al te hard zeuren. Alleen een beetje prikkelen. Trekken, aanvuren. Met vriendelijke aandrang gillen: ‘Lees dan!’
Maar ook weer niet te lang. Ik wil geen kruisvaarder zijn.
Trek uw plan.
Als een dierbare kiest voor de dood
In Vlaanderen stappen elke dag drie mensen uit het leven. Nog indrukwekkender wordt dat cijfer als je bedenkt hoeveel nabestaanden verder moeten. Met hun vragen, hun ongeloof en hun verdriet.
Het zijn cijfers om even stil bij te worden: elke dag kiezen ongeveer drie Vlamingen voor zelfdoding. De recentste cijfers dateren uit 2012: toen stapten in Vlaanderen 1114 mensen uit het leven. Maar het aantal geregistreerde pogingen ligt tien keer hoger dan het aantal zelfdodingen.
Bijna drie op de vier mensen die overlijden aan zelfdoding zijn mannen. En nog een duidelijk cijfer: opvallend meer oude dan jonge mensen kiezen voor de dood.
Verder leven nadat een dierbare voor de dood koos: het is de niet-evidente opdracht die bijgevolg vele duizenden Vlamingen jaar na jaar op hun brood krijgen. Het is rouwen met een bijzonder wrange bijsmaak. Niet dat rouwen ooit zoet zou zijn, dat is het nooit. Maar er is meer dan alleen maar dat afscheid. Er zijn de soms onbeantwoorde vragen, de twijfels, de schuldgevoelens die met geen redelijke argumentatie weg te werken zijn.
Elk verhaal is anders, elk verwerkingsproces verloopt anders. Of, zoals het bij Werkgroep Verder – de vereniging die zich inzet voor nabestaanden na zelfdoding – luidt: ‘Rouwen is een vingerafdruk.’ Aan wat gebeurd is, kan niets meer veranderd worden. Preventie mag dan geen zin meer hebben, postventie – een term die door de werkgroep in het leven werd geroepen – des te meer: activiteiten, zorg en hulpverlening, waarmee de nabestaanden geholpen worden bij het vinden van een nieuw evenwicht in hun leven.
Proberen te voorkomen
Maar op welke manier kunnen we nieuwe drama’s proberen te voorkomen? Hoe zit het, met andere woorden, met preventie? Het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie pakt de zaken in ieder geval groots aan. Mentale gezondheid wordt aandachtspunt nummer één. De veerkracht van de Vlaming moet naar omhoog. Kirsten Pauwels, directeur van het Centrum ter Preventie van Zelfdoding licht toe: ‘Alle initiatieven rond preventie worden gebundeld. Het doel is tegen 2020 het aantal zelfdodingen in Vlaanderen met 20% te verminderen in vergelijking met het jaar 2000.’ Het doelpubliek is zo breed als het maar kan zijn, zo blijkt. ‘Er wordt op verschillende niveaus gewerkt. Niet alleen mensen die ooit zelfmoordgedachten koesterden worden aangesproken, ook risocogroepen – zoals nabestaanden, holebi’s en mensen met een psychische problematiek – worden ondersteund. En ten slotte wordt ook de brede bevolking betrokken bij de preventieplannen. Via initiatieven als ‘Fit in je hoofd’ hopen we de algemene mentale weerbaarheid te verhogen.’
De website www.zelfmoord1813.be wil de toegangspoort zijn naar informatie en hulp voor iedereen die met zelfdoding te maken krijgt. De website biedt directe toegang tot de Zelfmoordlijn 1813. De drempel is bewust laag gehouden, iedereen die nood heeft aan een gesprek vindt snel gehoor.
Signalen ernstig nemen
Wie zelfdoding overweegt, wil meestal geen goedbedoelde raad. Veiligheid en geborgenheid, gehoord worden: daar draait het om. En uiteraard zijn er signalen die een alarmbelletje moeten in gang zetten. Uitspraken als ‘Ik zou voor altijd willen slapen’ of ‘Het hoeft allemaal niet meer voor mij’ worden maar beter niet als aanstellerij weggezet. Dat wie erover praat of ‘ermee dreigt’ het nooit écht zou doen, is een mythe.
‘Elk signaal moet ernstig genomen worden,’ zegt Kirsten Pauwels, ‘maar soms zijn de signalen niet zo duidelijk. En precies voorspellen hoe waarschijnlijk het is dat iemand zelfmoord zal plegen, kan niemand. Veel mensen voelen echter schroom om over hun bezorgdheid te praten, maar dat hoeft niet. Het is juist érg belangrijk om alles te bespreken, om zelfs de vraag te durven stellen: ‘Denk je ook aan zelfmoord?’ Daarmee haal je iemand uit zijn isolement.’
Zodra het hoge woord gevallen is, is het zaak verder te luisteren. Zonder te oordelen. ‘Je inleven, geen argumenten proberen te verzamelen of redenen waarom wél blijven leven de betere optie is. Gewoon zeggen dat je er bent en dat je bereid bent om te luisteren en te praten. En misschien moet je de persoon in kwestie aanmoedigen om professionele hulp te zoeken.’
Maar steun bieden aan wie kampt met zwarte gedachten kan ook voor de trooster weleens te veel worden. Kirsten Pauwels: ‘Het is een zware verantwoordelijkheid, en je moet die niet alleen willen torsen. Als er dan iets gebeurt, zal het schuldgevoel gigantisch zijn. Je kunt niet 24 uur op 24 de enige steun en toeverlaat van een persoon in nood zijn. Beloof dan ook nooit dat je niemand op de hoogte zult brengen van je bezorgdheid. Dat valt niet vol te houden. Betrek er andere mensen bij, zoek bijvoorbeeld steun bij de Zelfmoordlijn. Onze vrijwilligers weten goed wat je best wel en niet zegt tegen iemand die met zelfmoordgedachten kampt.’
‘Ik wil jonge mensen in mijn omgeving tonen dat het anders kan’
Ria Nijs (54) moest twee keer meemaken hoe een naaste uit het leven stapte. Elf jaar geleden verloor ze haar nicht, het jaar daarop volgde haar moeder. Ze vertelt haar verhaal rustig, reflecteert heel eerlijk over wat het met haar en haar kijk op het leven gedaan heeft. Maar vooral: ze denkt na over hoe ze van betekenis kan zijn voor de kinderen en jonge mensen in haar omgeving. Hén affectie en moed geven, vindt ze levensbelangrijk.
‘Mijn nicht Diane voelde heel vertrouwd. Ze was het metekind van mijn moeder en tijdens de vakanties in onze kindertijd kwam ze vaak logeren. We zijn min of meer samen opgegroeid.
Na de geboorte van haar dochter kreeg ze een zware postnatale depressie. Ze kreeg ook waanideeën, vertoonde kenmerken van psychose. Haar man heeft toen ontzettend goed voor haar gezorgd. Een tijdlang leek het beter te gaan, maar nu denk ik dat de psychose altijd blijven sluimeren is. Ze kreeg relatieproblemen, kwam in de psychiatrie terecht, en op een zondagochtend maakte ze een eind aan haar leven.
Het was een grote schok, ook al wisten we allang dat het slecht met haar ging. Kort na het nieuws over haar dood moest ik geopereerd worden. De begrafenis heb ik niet kunnen meemaken. Ik heb me daar achteraf slecht bij gevoeld, had vooral het gevoel dat ik me daardoor onvoldoende om mijn tante bekommerd heb.’
‘Het is voor mij nog steeds onduidelijk in welke mate de dood van mijn nicht een invloed heeft gehad op mijn moeder. Tot 1994 heb ik bij mijn ouders gewoond. Pas op mijn 34ste ben ik het huis uitgegaan. Dat was nodig om onder het juk van mijn moeder vandaan te komen. Ze had de gewoonte post en telefoons van mensen die haar niet bevielen te onderscheppen, en ik pikte dat niet langer. Mijn vader had begrip voor mijn beslissing, maar jammer genoeg overleed hij amper een half jaar na mijn vertrek.’
‘In een mensenleven neem je beslissingen naar best vermogen. Soms pakt dat goed uit, soms minder goed. Maar je moet je kunnen neerleggen bij de gevolgen van een beslissing. Ik ben altijd voor mijn moeder blijven zorgen, al viel het velen op hoe zwaar ze beslag op me legde. Toen ik, twee jaar na de dood van mijn vader, merkte dat haar rouwproces bijna pathologische vormen aannam, ben ik in therapie gegaan om haar te kunnen ondersteunen. Het is me zelfs gelukt haar mee te krijgen naar de psychotherapeute. Het gesprek dat we toen hadden heeft me de ogen geopend. Dat ene uur is zonder meer van levensbelang voor mij geweest. Ik weet nu dat mijn moeder een narcistische persoonlijkheidsstoornis had. Vanaf dat moment kon ik haar gedrag beter plaatsen, al hield ik het verhaal voor mezelf. Ik weet zeker dat ik anders het gelag zou betaald hebben. Maar in de familie zagen ze best wel wat er gaande was. Af en toe hielden familieleden haar een spiegel voor en namen ze het op voor mij en mijn broer.’
‘Toen mijn moeder een kleindochter kreeg, ging het een tijdlang beter. Dat leek echt de redding voor haar. Maar in 2004, een jaar na de dood van mijn nicht, liep het helemaal mis. Soms is het een banaliteit, waardoor mensen ineens de pedalen verliezen. Ze had een meniscusletsel en was ervan overtuigd dat ze haar been zouden afzetten. Daar was niets van aan, maar dat wilde ze maar niet geloven. Ze dacht ook dat niemand bereid zou zijn om haar te helpen, terwijl het tegendeel waar was. Omdat ze zo’n vlotte, aangename babbelaar was, stonden veel mensen klaar voor haar: familie, buren, kennissen, zelfs oude collega’s van mijn vader.’
‘Op een zondagnamiddag kwam ik, zoals zo vaak, haar huis binnen. Ik dronk koffie, las de krant en wachtte tot ze tevoorschijn zou komen. En ineens overviel het me: de doodse stilte in huis, het besef dat ze me die dag nog niet eens gebeld had, terwijl ze dat op andere dagen soms wel tien keer deed. Het klopte niet. Ik heb toen het hele huis doorzocht, maar pas in het schuurtje achteraan – de laatste plaats waar ik keek – vond ik haar, aan een touw.’
‘De eerste reactie? Ik stond aan de grond genageld. Verbijsterd. Maar al heel snel was er die ene gedachte: eindelijk heeft ze rust. Wonder boven wonder slaagde ik erin op de been te blijven, op een paar weken ziekteverlof na. Ik ben een paar maanden lang boos geweest op haar. Niet zozeer omdat ze voor de dood gekozen had, maar vooral omdat ik al die tijd de enige was op wie ze zo zwaar terugviel. Gelukkig ben ik zeer goed opgevangen door mijn omgeving. Zij hebben me recht gehouden. Dat en het feit dat ik een zuiver geweten heb: tien jaar lang heb ik in functie van haar geleefd, alles gedaan wat ik enigszins kon doen. En toch ontsnapte zelfs ik niet aan het onvermijdelijke schuldgevoel.’
‘Wie een zelfdoding in de familie meemaakt, loopt tien procent meer kans om ooit dezelfde keuze te maken, weet ik. Dat begreep ik vroeger niet. Ik dacht: hoe kan dat nu? Hoe kun je zoiets doen als je aan den lijve ondervonden hebt hoe ingrijpend zoiets is voor de achterblijvers? Maar als ik heel eerlijk ben heeft het op langere termijn een ander effect: ik ga het steeds beter begrijpen. Tegelijk wil ik er alles aan doen om jonge mensen in mijn omgeving te tonen dat het ook anders kan.’
‘Zelf heb ik nooit een relatie gehad, geen kinderen ook. Wellicht spelen hechtingsproblemen daarin een rol. Maar ik heb wel een goede band met de kinderen in mijn omgeving. Ik ben ontzettend dankbaar omdat familieleden me de kans gegeven hebben vaak op hun kinderen te passen en hen op een gezonde manier aandacht en affectie te geven. Ik probeer hen te geven wat ik zelf nooit gehad heb, in de hoop dat het hen sterker zal maken. Mijn oudste nichtje is nu 19. Ik zie hoeveel druk de maatschappij vandaag op jonge mensen legt. ‘Praat erover als je het moeilijk hebt,’ zeg ik haar, ‘is het niet met mij, dan met iemand anders. Maar blijf er niet mee zitten. Voor iedereen is er een oplossing.’ En tegen de ouders van deze wereld zeg ik: geef je kinderen liefde, maar laat ze ook los. Laat ze vrij om hun eigen leven te leiden.’
‘Ik wil nog meer dan vroeger léven, voor mij en voor haar’
Lies (22) verloor vier jaar geleden haar beste vriendin. Sarah werd net geen 18, en tot op vandaag stelt Lies zich vragen over het waarom, want aan de buitenkant leek alles prima te gaan met Sarah. Maar na een tijd van rouwen is Lies erin geslaagd uit een pijnlijk verhaal ook iets goeds naar boven te halen: de drang om intens te leven.
‘Eigenlijk kende ik Sarah nog niet zo heel lang. We kwamen in het vijfde middelbaar toevallig in dezelfde klas terecht. In het begin konden we het helemaal niet met elkaar vinden (lacht). Maar naarmate we elkaar beter leerden kennen, klikte het geweldig tussen ons. We werden in een mum van tijd de allerbeste vriendinnen, deden alles samen. ’s Avonds na school zaten we al meteen weer te chatten of belden we elkaar op. We leken heel erg op elkaar. Ik denk dat we dezelfde mix van onnozelheid en ernst in ons hadden.’
‘Het jaar daarop veranderde ze van school. We bleven wel bevriend, maar onze vriendschap stond op een lager pitje. Zij ging nogal op in de nieuwe groep mensen die ze daar leerde kennen en waar ze intens mee moest samenwerken.’
‘En toen kwam, totaal onverwacht, dat telefoontje van een klasgenoot. Ik liep net over straat met een vriendin. Dat er iets ergs gebeurd was, hoorde ik. Dat ik misschien best zou gaan zitten voor wat ik te horen zou krijgen. Dat Sarah zelfmoord gepleegd had. Ik begon meteen te huilen, zakte door mijn benen. Het leek wel een film. Maar meteen daarna bedacht ik dat ik het misschien helemaal fout begrepen had. Dat Sarah niet dood was. Ik sms’te nog, in de hoop dat ik gerustgesteld zou worden. Maar de geruststelling kwam er niet.’
‘Ik stortte in. Alle fases van de rouw heb ik doorgemaakt: van compleet ongeloof, over boosheid en onbegrip tot verdriet. Ik probeerde mezelf dingen wijs te maken, puur om het verdriet het hoofd te kunnen bieden. Als ik nu eens heel hard dacht dat ze niet écht dood was, dat er niets meer aan de hand was dan dat we elkaar niet meer zagen omdat we uit elkaar gegroeid waren? Zou ik me dan misschien beter gaan voelen? Maar ik merkte al snel dat het niets uithaalde. Ik moest de feiten onder ogen durven te zien.’
‘Sarah’s zelfdoding was een enorme schok voor iedereen. Niets, maar dan ook niets wees erop dat ze zoiets zou doen. Ze was zo’n zonnetje, iedereen zag haar als een positief ingesteld iemand. Ze kwam uit een fijne thuis, had leuke ouders met wie ze het goed kon vinden. Niemand van haar vrienden had het verwacht, niemand had iets opgemerkt. We hebben ook nooit iets vernomen over een eventuele afscheidsbrief die misschien meer duidelijkheid had kunnen geven. Precies omdat ik het waarom nooit gekend heb, was afsluiten van de rouw zo moeilijk. Ik ben toen supergoed opgevangen door een paar van mijn vrienden, maar toch was het voor hen moeilijk om te weten hoe erg ik het vond. Niemand van hen had ooit zo’n sterke band met haar gehad als ik. Op geen enkel moment kon ik met iemand praten die dat verdriet even scherp voelde als ik. Ik heb me daar soms heel alleen in gevoeld, ook al ben ik de vrienden van toen dankbaar voor hun steun.’
‘Af en toe ging ik op het internet op zoek naar fora met verhalen van anderen. Ik heb veel verhalen en gesprekken gelezen. Heel duister vond ik dat, maar tegelijk ook troostend. De inzichten van anderen hielpen me in zekere zin. Maar misschien heb ik nog het meeste troost geput uit mijn eigen gedachten en inzichten. Dat Sarah zo radicaal voor de dood koos: ze moet het echt gewild hebben. Stilaan ben ik een verband beginnen te zien met haar gevoeligheid voor menselijk leed. Ze was ongelooflijk empathisch en behulpzaam. Misschien nam ze wel te veel op zich, meer dan ze kon dragen. Het is de enige gedachte die mogelijks een verklaring biedt.’
‘In het begin droomde ik vaak over haar. Dat ik haar zag, dat ze leefde, en dat ik haar wilde vragen waarom ze het gedaan had. Maar vlak voor ik de vraag kon stellen, verdween ze weer.’
‘Ik zal het gemis altijd blijven meedragen, maar het is leefbaar geworden. Ik denk niet meer voortdurend aan Sarah. Ik leef mijn leven, en af en toe duikt de gedachte aan haar op en schrik ik even. Soms zit ze een week lang in mijn hoofd, soms weer een hele tijd niet. Wanneer ik me slecht voel, denk ik automatisch aan haar. Omdat het me doet denken aan mijn verdriet van toen, maar ook omdat ik vroeger zo goed bij haar terechtkon als ik me triest voelde.’
‘Haar dood heeft mijn manier om met verdriet om te gaan veranderd. Vroeger was ik geneigd te zeggen: ach kom, niet zeuren, het kan altijd nog slechter. Nu vind ik dat een mens best verdriet mag hebben, dat je daar ruimte moet voor durven laten. Maar tegelijk wil ik mijn leven zo goed mogelijk leven. Ik wil het nog meer dan vroeger, alsof ik nu voor twee mensen te leven heb. Voor haar en voor mij.’
Voor hulp en meer info
- www.zelfmoord1813.be met directe toegang tot de Zelfmoordlijn 1813 en mogelijkheid tot chatten. Mogelijkheid tot downloaden van de ‘babbelfolder’ met concrete hulp voor wie steun wil bieden of voor wie aan zelfdoding denkt.
- www.werkgroepverder.be, voor nabestaanden na zelfdoding
Met dank aan Livia Anquinet van Werkgroep Verder en Kirsten Pauwels van het Centrum ter Preventie van Zelfdoding
(dit artikel verscheen in februari 2015 in Feeling)
Het Enige Echte Authentieke Zelf?
Wat maakt een mens gelukkig?
Aan die vraag is al ontzettend veel papier besteed en in heel wat gevallen bleek dat verspilling te zijn. Over mijn bedenkingen bij de gelukshype schreef ik eerder al een essay, maar in de marge daarvan heb ik me onlangs afgevraagd wat een mens ongelukkig maakt. Het soort ongelukkig dat geen eenduidige oorzaak kent. Het soort ongelukkig dat allicht voor een deel neurologisch bepaald is en waar massaal pillen voor geslikt worden.
Maar de neurologie biedt niet het antwoord op alles. Ik verzet me tegen de dictatuur ervan. Er moet meer zijn. De dwang om gelukkig te zijn bijvoorbeeld, de vanzelfsprekendheid waarmee aangenomen wordt dat geluk de natuurlijke zijnstoestand van een mens is. Dat is het niet. We hebben recht op melancholie. Daar hebben anderen met meer recht van spreken – ik denk aan psychiater Dirk De Wachter en psychoanalyticus Darian Leader – al verstandige dingen over verteld.
Ik ben geen wetenschapper, ik ga alleen maar af op wat ik soms zie, op wat mensen me in de loop van de jaren verteld hebben. En daar komt een vaak weerkerend patroon uit naar voren: als het beeld dat de buitenwereld van een mens ziet niet strookt met de binnenkant, dan ligt ongeluk – concreet vertaald: neerslachtigheid, burnout, depressie – op de loer.
Daar hebben we het dan, een cliché zo hoog als een kathedraal: ‘Je moet authentiek zijn, je moet jezelf zijn’. Je enige echte Ware Zelf. Het klinkt als wazige wijsheid. En het is gedoemd om te mislukken. Filosoof Maarten Doorman beschreef dat mooi in zijn essay ‘Rousseau en ik’: hoe harder we ernaar streven ‘echt’ te zijn, hoe minder echt we zijn.
Bestaat het enige echte authentieke zelf overigens?
Als ik naar mezelf kijk, kan ik niet anders dan vaststellen dat het zelf complex is. Er is mijn warme, empathische, passionele zelf. Er is mijn nuchtere, diplomatische, professionele zelf. Er is mijn vrolijke, uitbundige, sociale zelf. Er is mijn meditatieve, stille, teruggetrokken zelf. Er is mijn boze, gekwetste, in het nauw gedreven zelf. Elk van hen voelt even authentiek aan, ook al verschillen ze nog zo sterk van elkaar. Het zelf is complex en – ook al hebben we moeite dat te geloven – voortdurend in beweging. We blikken terug en vinden van onszelf dat we flink veranderd zijn in de loop van ons leven, maar we geloven niet dat we in de toekomst even sterk zullen veranderen. We zijn op vandaag wie we écht zijn: ons enige echte authentieke en defnitieve zelf. Daarmee slaan we de bal grandioos mis, zo leert een recent onderzoek ons.
In dat verband botste ik op de interessante TED-talk van Joshua Knobe, experimenteel filosoof en Yale-professor, waarin hij een ietwat oncomfortabele denkoefening voorstelt.
‘Stel je even voor hoe de dingen over 30 jaar zullen zijn. Over 30 jaar zal er een mens rondlopen, van wie je zult denken dat jij het bent, maar die in werkelijkheid zeer, zeer verschillend van jou zal zijn, op vele vlakken. De kans is reëel dat veel van je huidige waarden, emoties, dingen waarin je gelooft, doelen die je jezelf gesteld hebt, niet zullen gedeeld worden door die persoon. In zekere zin kun je dus denken dat jij die persoon bent, maar is dat wel zo? Hij is zoals jij, in bepaalde dingen, maar tegelijk ook niet. Eenmaal je daarover gaat nadenken, begin je je een heel ander gevoel te krijgen bij degene in wie je zult veranderen. Misschien voel je zelfs enige competitiedrang. Stel dat je vandaag geld begint opzij te zetten. Dan betekent dit dat jij het verliest en degene die je zult worden het krijgt. Het geld verdwijnt bij degene die de waarden, de emoties en de doelstellingen koestert die zo belangrijk voor je zijn, en gaat naar die ander.’
En toch blijft de mens zich afvragen wie hij is, wat zijn enige echte authentieke zelf is. Er wordt duchtig gezocht naar dat zelf, op koosjere en minder koosjere manieren. En er wordt flink wat geld verdiend aan die zoektocht, want de geluksmarkt draait op volle toeren.
En daar zijn we weer bij het begin: bij gelukkig of ongelukkig zijn. Of bij alle schakeringen tussenin. Bij de vage krijtlijnen van het Zelf. En bij hoe ik ondanks al het bovenstaande toch blijf geloven dat we die krijtlijnen maar beter kunnen respecteren. Hier en nu. En in de toekomst ook, maar dan misschien een beetje anders.
Rousseau: een wandelende paradox
Jean-Jacques Rousseau liet zijn vijf kinderen in de steek. Kathleen Vereecken wekte in 2009 een van hen tot leven in haar bekroonde jeugdroman ‘Ik denk dat het liefde was’. Voor DSL doet ze het verhaal van haar fascinatie voor een kinderverlater met vedettenstatus.
Vraag me niet hoe fascinatie geboren wordt. Het is meer dan aantrekking. Er zit verwondering in, verbijstering soms. Maar vooral nieuwsgierigheid.
Wat een geluk dat mijn dochter haar tanden enkele jaren geleden stukbeet op de leerstof geschiedenis. Die vervloekte verlichtingsfilosofen! Samen doorploegden we de levens en werken van Voltaire,
Hume, Locke, Kant, Diderot en Jean-Jacques
Rousseau. Een romantische natuurliefhebber, die zinnige dingen vertelde over de opvoeding van kinderen, zo wandelde hij door mijn hoofd. Toen ik mijn vage herinnering aan de koele feiten wilde toetsen, botste ik op het onwaarschijnlijke verhaal dat de man die zo beroemd geworden was met Emile, ou de l’éducation zijn vijf eigen kinderen te vondeling had gelegd. De adrenalinestoot die ik toen voelde, was dermate heftig dat hij me eerst de verwensing ‘smeerlap’ ontlokte. En de vraag: ‘Waarom?’ En meteen daarna de kreet: ‘Een boek!’ Wat als ik een van die vijf kinderen tot leven zou wekken in een roman, om zo zijn beroemde vader van antwoord te dienen? Over de vijf kinderen was nauwelijks iets bekend. Niet eens of het jongens of meisjes waren. Alleen het eerstgeboren kind had een kenteken in de kleertjes meegekregen: een kaart met een symbool, waarvan Rousseau zelf een kopie had bijgehouden. Et voilà, Leon was geboren.
Een jaar lang zou ik vooral lezen: van
Rousseau, over Rousseau. Al snel ontdekte ik dat de man niemand onberoerd liet. Er zijn talloze hagiografieën verschenen, maar ook boeken waarin geen spaander van Rousseau heel gelaten wordt, zoals ‘St. Jean-Jacques
Rousseau’.
De mens, de schrijver en de mythe’ van Jacob H. Huizinga. Huizinga citeert gul de grote geesten met wie Rousseau in aanvaring kwam, en ik laafde me eraan met een bedenkelijk soort gretigheid, want heftige verontwaardiging zoekt – vooral wanneer ze pril is – naar bevestiging. Zo zou Voltaire Rousseau ooit beschreven hebben als een ‘boosaardige schurk, monster van ijdelheid en laaghartigheid’. Voor alle duidelijkheid: de twee hebben elkaar nooit ontmoet, en enige jaloezie omwille van
Rousseau’s vedettenstatus – hij was vooral bij vrouwen waanzinnig populair na de verschijning van zijn brievenroman ‘Julie ou la nouvelle Héloise’; een lachwekkend boek, volgens Voltaire – zal misschien meegespeeld hebben. Voltaire was immers, als we de petite histoire mogen geloven, een echt haantje.
Monster
Maar ook zijn eerdere vrienden trokken fel van leer tegen Jean-Jacques. Diderot – ooit een innige vriend – noemde hem ‘vals, zo ijdel als satan, ondankbaar, wreed, huichelachtig en boosaardig’. En Hume zag Rousseau na het beëindigen van de vriendschap als ‘een monster dat zichzelf als centrum van het heelal beschouwt’. Aan de hand van talloze voorbeelden illustreert Huizinga hoe wispelturig de schrijver-filosoof was. Hoezeer hij erin slaagde te charmeren met zijn intelligentie en verrassende inzichten, en te schofferen door zich voortdurend als onbegrepen slachtoffer te gedragen. Hoe hij sneller van mening veranderde dan van onderhemd en hoe hij gebukt ging onder allerlei al dan niet ingebeelde kwalen. Uiteraard komt ook de verlating van zijn vijf kinderen aan bod. De manoeuvres en manipulaties, waarmee hij de laaggeletterde Thérèse Levasseur, moeder van zijn kinderen, paaide. De brieven en fragmenten uit zijn ‘Bekentenissen’, waarin hij zijn daad toegeeft en meteen goedpraat. De kinderen wegdoen was de enige manier om de eer van een ongehuwde vrouw te redden, luidde het. Het zou zijn integriteit als mens en schrijver in het gedrang brengen, want hoe zou hij kunnen schrijven op een lawaaiige zolder? Hij zou een miserabel baantje moeten zoeken. Bovendien zouden zijn kinderen beter af zijn bij een pleeggezin op het platteland, waar ze een fors gestel zouden kweken en een gelukkig, vervuld leven leiden als boer of ambachtsman. ‘Ik wou dat ik op hun manier was grootgebracht,’ voegde hij er zonder ironie aan toe.
Onuitstaanbaar en intrigerend
Verbijstering, nog steeds. Want hoezeer de gidsen in Montmorency de daad van Rousseau ook vergoelijken, het feit dat de onthulling door Voltaire zoveel stof deed opwaaien, suggereert dat kinderverlating voor een man van stand helemaal niet zo gebruikelijk was.
Rousseau was niet arm en niet dom. Hij wist dat 65 vondelingen op 100 stierven in hun eerste levensjaar. En dat slechts een op twintig de volwassenheid haalde. Hoezeer hij ook een hoge borst opzette en beweerde dat zijn geweten zuiver was, toch sijpelde het schuldbesef af en toe door. Zoals toen hij in Emile schreef: ‘Armoede, werkdruk, foute maatschappelijke vooroordelen, geen van allen kunnen ze een man ontslaan van zijn plicht, die eruit bestaat zijn eigen kinderen te ondersteunen en op te voeden. Als een man met normale gevoelens deze heilige plichten verwaarloost, dan zal hij ervoor betalen met bittere tranen en nooit getroost zijn.’ Een citaat dat Huizinga verzwijgt, maar dat wel vermeld wordt in de veel evenwichtigere biografie van Leo Damrosch, Rousseau. Restless genius, die recent ook in Nederlandse vertaling verscheen.
Zonder de moeilijke kanten van Rousseau te minimaliseren, schetst Damrosch het portret van een geniale denker, die met werken als Emile en Het maatschappelijk verdrag ons denken blijvend veranderd heeft. Onuitstaanbaar en intrigerend. Een wandelende paradox, in elk aspect van zijn werk en leven. Een droom van een romanpersonage, al is het vanaf de zijlijn. Niet dat hij daar blij mee zou geweest zijn. Want – paradox! – ook al schreef hij ze zelf, hij haatte boeken. Al zou hij vooral over die zijlijn struikelen, vermoed ik zo.
(verschenen in De Standaard der Letteren op 29 juni 2012)
De last van een leven zonder lust
Priesters en nonnen mogen geen seks hebben. Zelfs masturbatie is uit den boze. Maar kan een mens met een normaal libido wel zonder seks? Worden we ziek of gek, of valt het al bij al nog mee?
‘Ik heb te doen met de paus en alle oude katholieke priesters. Stel je eens voor: terugkijken op een verloren leven zonder seks’, zei de Britse gedragsbioloog, schrijver en atheïst Richard Dawkins onlangs. Zonder seks is wellicht relatief in vele gevallen. Er is de commotie rondom het seks- en corruptieschandaal binnen het Vaticaan. Er zijn de talloze verhalen over priesters en pedofilie, een van de meest perverse sluipwegen van onderdrukte lustgevoelens. En de van vette knipogen voorziene verhalen over pastoors en hun inwonende meiden, doen al generaties lang de ronde.
Wie over een gezond libido beschikt, heeft goesting, zo af en toe. En wie geen partner heeft, kan zich maar gelukkig prijzen met een vaardig stel handen – of opwindend speelgoed – en een levendige fantasie. Masturbatie is het ietwat kille zusje van seks met een ander. De warmte, intimiteit en verbondenheid die zo’n mooie surplus kunnen geven aan vrijen, zijn niet van de partij. Het is honger stillen zonder disgenoot. Maar het kan soelaas bieden.
Priesters en nonnen leggen een gelofte van zuiverheid af, waarbij ze alle seksuele handelingen voorgoed afzweren. Ook masturbatie is dus uit den boze. Misschien is dat nog haalbaar voor wie een bescheiden tot onbestaande seksdrive heeft – 1 tot 2 procent van de mensen zou nooit enige seksuele lust voelen. Maar wat als je wilt en toch niet kan of mag? Wordt een mens daar ziek, gek of simpelweg ongelukkig van?
Afgaand op het missionaire enthousiasme van sommigen, zouden we er juist veel beter van worden. Neem nu Anthony Trevino, een diepgelovige christen uit het Britse Hull, die met zijn vereniging Celebrate Celibacy de lof van een seksloos leven in het rond toetert. Het zou de onwennigheid tussen mannen en vrouwen volledig wegnemen, omdat niemand zich ooit nog hoeft af te vragen ‘Zullen we het straks doen of niet?’ Rust in het hoofd dus, in het besef dat die ander niet zozeer in je lijf, maar wel in je geweldige persoonlijkheid geïnteresseerd is. Veel minder miserie ook met gebroken harten en niet-ingeloste verwachtingen, omdat seks op dat vlak al eens roet in het eten durft te gooien. Wie lust loslaat zou ook meer ruimte creëren voor een onvoorwaardelijke vorm van liefde. En, ook mooi meegenomen, je bent honderd procent beschermd tegen zwangerschap en soa! Een mens zou het zowaar jammer gaan vinden dat er zoiets treiterigs als geilheid bestaat.
Experiment in onderzeeër
Misschien valt Trevino wel in de categorie van 1 tot 2 procent, en kost seksuele onthouding hem weinig tot geen moeite. Maar is het wel een goed idee om de deugdzaamheid te veralgemenen en koste wat het kost in stand te houden? Of zoals Rik Torfs in zijn column schreef: ‘Extreme deugdzaamheid is gevaarlijk omdat ze onmenselijk is. Ze dwingt tot hypocrisie.’ En daar komt de pastoorsmeid weer om de hoek loeren.
‘Het lijkt me voor iemand met een gemiddeld libido bijzonder moeilijk om nooit seks te hebben, in de ruimste zin. En dan heb ik het ook over masturbatie’, zegt seksuoloog Alexander Witpas. ‘Maar kan een mens leven zonder seks? Ja, absoluut. Louter medisch-biologisch bekeken kan een seksloos leven geen kwaad. Je wordt er niet gek van. Je wordt er niet ziek van, je gaat niet dood aan een gebrek aan seks. Misschien zul je niet zo gelukkig zijn met je seksloze leven, maar een depressie zit er daarom niet meteen in. De mate waarin je last hebt van het gebrek aan seks, hangt van een aantal factoren af. Was het een keuze die je in alle vrijheid gemaakt hebt, of was het een keuze onder druk? Hoe zit het met je libido? En wat is je attitude tegenover seks? Is het fijn en belangrijk, of is het niet meer dan een stomme, belachelijke of verwerpelijke bezigheid?’
Maar, zo geeft Witpas toe, degelijk wetenschappelijk onderzoek naar de mentale gevolgen van een absoluut seksloos bestaan, zonder masturbatie ook, is zeer moeilijk. ‘Ik vraag me af wie zich vrijwillig zou opgeven voor een dergelijk onderzoek. Bovendien lijkt het me niet evident om hierover eerlijke antwoorden te verzamelen. Er zijn in het verleden wel pogingen ondernomen. Zo wilde men ooit nagaan welk effect een vrouw- en dus seksloze periode van dertig dagen in een onderzeeër zou hebben op een groep soldaten. Maar met de mogelijkheid van masturbatie en homoseksuele relaties werd niet echt rekening houden.’
Eten en drinken
Dat seks een primaire behoefte is, luidt het al eens. Dat een mens het even hard nodig heeft als eten en drinken. En, o ja, er zijn van die acute momenten waarop we heel hard jaknikken bij het horen van dat verhaal. Maar misschien klopt het niet helemaal. We gaan dood zonder eten en drinken, maar we gaan niet dood zonder seks. En is het niet zo dat een mens zijn hoofd en lijf pas vrijmaakt voor seks wanneer hij geen honger en kou meer lijdt? Op die manier wordt seks een secundaire behoefte. Op macroschaal wordt seks dan wél weer primair, simpelweg omdat zonder seks de mensheid binnen de kortste keren uitsterft. Alexander Witpas gaat verder: ‘Ik noem het primair, omdat de overgrote meerderheid van de mensen een goed seksleven fundamenteel vindt.’
En dan is er nog de stille, aseksuele minderheid. Een kloeke minderheid, want van de 11 miljoen Belgen zijn er dus 110.000 tot 220.000 die helemaal niets met seks hebben. Ze fantaseren nooit over seks en hun verlangen is zo goed als onbestaande. Uit het interuniversitaire bevolkingsonderzoek Sexpert bleek dat meer vrouwen dan mannen aseksueel zijn. Een groot deel van hen heeft nooit een sekspartner gehad. De vrouwen worden doorgaans wel nat wanneer ze seksueel gestimuleerd worden en de mannen krijgen een erectie, maar de bijbehorende lustgevoelens blijven grotendeels of helemaal uit. Merkwaardig detail: 80 procent van deze mannen en 77 procent van de vrouwen masturbeert. Dat zijn cijfers die nauwelijks afwijken van het gemiddelde. Maar tien procent van de aseksuelen geeft aan te lijden onder dat seksloze leven. Of dat lijden te maken heeft met de eventuele leegte of eerder met de druk van buitenaf, is niet duidelijk. Want priesters en nonnen mogen dan wel niets voelen, of tenminste: niets doen met wat ze voelen, in de wereld daarbuiten lijkt het precies andersom. Wie niet tuk is op seks, voelt zich in een bijwijlen oversekste wereld wellicht een buitenstaander.
(eerder verschenen in De Standaard op 7 maart 2013)
Denkoefeningen bij een nieuw boek (1)
Van wandellaarsjes en liefde
‘Een maand lang heb ik je hier niet gezien, en nu ken je me ineens weer?’ zei de Bourgoyen tegen mij. ‘Trouweloos wicht!’
Ik keek naar de punten van mijn gloednieuwe wandellaarsjes.
‘Ik weet het, ik heb u verwaarloosd,’ gaf ik schuldbewust toe.
‘Hoe komt het?’
‘Ik was nogal benomen door andere dingen.’
‘Zoals daar zijn?’
‘De liefde,’ fluisterde ik.
De Bourgoyen zweeg, samen met de wind.
‘Maar er is meer,’ ging ik iets luider verder. ‘Mijn oude wandellaarsjes zijn kapot gegaan.’
‘Ach zo? Ik herinner me dat niet. De laatste keer dat ik je zag waren ze nog in prima staat.’
‘Het is gebeurd in Het Leen, tijdens een wandeling met de man die mijn lief zou worden.’
De Bourgoyen snoof, de wind deed de blaadjes ritselen.
‘Mij bedriegen met een boerenkinkel uit Eeklo,’ gromde ze.
Ik protesteerde: ‘Hij komt niet uit Eeklo, hij woont in Gent en is geboren in…’
‘Ik had het over Het Leen,’ onderbrak de Bourgoyen mij.
Het was mijn beurt om te zwijgen.
‘Je oude laarsjes hebben dus de geest gegeven. En de liefde intussen?’
‘Allesbehalve.’
De wind werd wilder en de blaadjes maakten rondjes voor mijn ogen.
‘Wandel nu maar verder,’ zei de Bourgoyen.
En dat deed ik.