‘Goede verhalen maken de wereld groter’

Jeugdboeken zeggen iets over wat kinderen en jongeren lezen, maar ook over wat volwassenen voor hen kopen, en hoe schrijvers naar hen kijken. Over worstelende pubers, flinke kinderen en de pietzakken van Bolderburen: een gesprek met schrijfsters Evelien De Vlieger en Kathleen Vereecken.

Interview: Kaat Schaubroeck

Als we het hebben over kinderen- en jongerenliteratuur, dan gaan we er al van uit dat die categorieën er zijn. Bestaan ze ook voor jullie?

Kathleen Vereecken: “Ik hou er vooral rekening mee in boeken voor jongere kinderen. Dan is je taalregister enorm belangrijk. Bij een adolescentenroman zijn er in principe geen beperkingen, maar in de ’praktijk dan weer wel. Ik ben nu een roman voor volwassenen aan het schrijven, over de belevingswereld van oudere mensen, hun opeenvolgende relaties, teleurstellingen, het verlies van een kind: daar ga je weinig jongeren mee boeien. Maar verder heb ik het gevoel dat ik redelijk voluit kan gaan, in de schrijfstijl of de uitwerking. Ik denk ook niet dat er grenzen zijn tussen wat jongeren en volwassenen lezen…”

Evelien De Vlieger: “Voor ons zijn die er niet, maar helaas wel voor de lezers: als je eenmaal in de categorie jeugdliteratuur zit, is het moeilijk volwassen lezers zo ver te krijgen om je werk te lezen.”

foto: Peter Van Olmen
foto: Peter Van Olmen

Omdat het ‘maar’ voor kinderen is?

Evelien De Vlieger: “Dat zou best kunnen. Kinderen zijn zogezegd nog geen volledige mensen…”

Kathleen Vereecken: “En dus kan je voor hen ook geen volledig doorleefd, rijp boek schrijven. Dat idee leeft wel. Mensen vragen ons soms: ‘Wanneer schrijf je nu eens een echt boek?’ Alsof we nog maar aan het oefenen zijn. Misschien bevestig ik nu zelf het cliché doordat ik met een roman voor volwassenen bezig ben.”

Evelien De Vlieger: (lacht) “Jij bent een verrader. Het zal alleszins een interessant experiment worden om te zien of je nu als auteur meer ernstig genomen wordt.”

Als jeugdliteratuur zo weinig gewaardeerd wordt, waarom hebben jullie er dan toch voor gekozen?

Evelien De Vlieger: “Ik heb niet het gevoel dat ik echt gekozen heb. Ik ben gedebuteerd met een prentenboek omdat een vriendin van mij wou meedoen aan een wedstrijd voor illustratoren, en ze wilde graag dat ik de tekst schreef. Toen ik voor het eerst een verhaal schreef dat ik zelf wilde vertellen, bleek dat een jeugdboek te zijn. Had er mij iemand gezegd dat het geschikt was voor volwassenen, dan zou me dat op dat moment niet uitgemaakt hebben: uiteindelijk is het de uitgeverij die je zegt in welke categorie je boek thuishoort.”

Kathleen Vereecken: “Het lijkt paradoxaal, maar ik was niet graag een kind. Ik kan het mij nog exact voorstellen: hoe ik van alles dacht, maar de woorden nog niet had om het uit te leggen, en hoe ik mij daardoor machteloos, onbegrepen en niet ernstig genomen voelde. Ik denk dat het schrijven van jeugdboeken een poging is om die worsteling onder woorden te brengen.”

Evelien De Vlieger: “Ik heb vooral als puber hevig geworsteld. Misschien schrijf ik omdat ik nog altijd probeer te begrijpen waarom die periode zo hevig was, en ook wel als troost voor wat ik toen niet vond. Ik heb als tiener weinig gelezen. Achteraf gezien denk ik: had ik dat toen maar meer gedaan, dat had mij kunnen helpen.”

Kathleen Vereecken: “Ik heb ook wel die behoefte om troost in mijn boeken te stoppen. Dat is niet hetzelfde als een boodschap meegeven. Je biedt geen oplossingen, dat zou een leugen zijn, maar wel dat stukje geruststelling: we worstelen allemaal.”

Sommige onderzoekers, zoals Jacqueline Rose, waren in het verleden bijzonder kritisch over jeugdliteratuur. Door als auteur het perspectief van kinderen in te nemen, dring je hen op een subtiele manier ideeën op: het ideaal van het flinke kind, bijvoorbeeld.

Evelien De Vlieger: “Maar je pretendeert als auteur toch niet dat je zelf nog een kind bent? Je maakt een constructie van de werkelijkheid , op basis van je ervaringen, en de lezer haalt daar nog eens uit wat voor hem van belang is. Die positie die je inneemt als volwassene kan net een meerwaarde zijn voor kinderen. Je laat je inspireren door je kindertijd, door kinderen die je kent ook, en je voegt daar de rijkdom van je ervaring aan toe. Stel dat je als volwassene het perspectief kon krijgen van iemand die nog eens vijftig jaar ouder is dan jij, dan zou dat toch een ongelooflijke verrijking zijn?”

Kathleen Vereecken: “Dat ideaal van het brave, flinke kind is toch al lang achterhaald in de jeugdliteratuur: ik denk dat veel kinderen de personages stouter vinden dan ze zelf zijn. Wat je bij de meeste jeugdschrijvers wel hoort, is dat ze zich nog goed kunnen voorstellen hoe ze voelden en dachten als kind. Mensen die dat hebben, voelen misschien sterker de behoefte om daarmee aan de slag te gaan.”

Zijn kinderen in boeken sterk veranderd sinds jullie kindertijd?

Evelien De Vlieger: (aarzelt) “Misschien zijn de kinderen zelf wel veranderd. Ik weet nog dat ik aan mijn kinderen “De Kinderen van Bolderburen” van Astrid Lindgren voorgelezen heb. Dat boek speelt zich af op het platteland, waar de kinderen van drie boerderijen constant samen optrekken en van alles uitspoken. Mijn zoontjes konden er niet bij hoeveel geluk die kinderen hadden. ‘Die pietzakken van de Bolderburen’, zeiden ze. Dat zegt iets over de manier waarop kinderen nu opgroeien. Ze hebben vooral contact via computerspelletjes, ze zitten in hun eigen huis aan een scherm.”

Kathleen Vereecken: “Maar ik was als kind ook al jaloers op die van Bolderburen, want ik heb dat evenmin gekend. Wellicht heeft het niet zozeer met de tijdsgeest te maken maar met de buurt waar je toevallig opgroeit. Mijn kinderen woonden dan weer wel in een wijk waar alle kinderen op straat speelden.”

Evelien De Vlieger: “Ik heb een idyllische kindertijd gehad, in een nieuwbouwwijk. Wij waren altijd op straat. Zoiets is fantastisch voor de kinderen, maar mijn man en ik zagen het gewoon niet zitten om in een verkaveling te wonen: je hebt er contact met iedereen, maar er is ook veel sociale controle. Dat vind ik heel moeilijk, dat je als ouder iets nodig hebt dat niet noodzakelijk leuk is voor je kinderen.”

Men heeft het wel eens over sick lit: er gaat in boeken veel aandacht naar zieke kinderen.

Evelien De Vlieger: “Dat is inderdaad een trend, dankzij The Fault in Our Stars. Dat boek is knap en meeslepend, en het onderwerp ‘ernstige ziekte’ komt er heel raak en speels in aan bod. Maar wat mij wel stoorde is dat het hoofdpersonage – een meisje met kanker – weer eens buitengewoon begaafd is. Ze is niet alleen mooi, aantrekkelijk en lief, maar ze is ook nog eens zeer gevat. En niet alleen zij, ook de anderen in het boek blinken uit. Ik ken geen enkele jongere die ook maar in de buurt komt van deze personages. Ook in de boeken van de alom bejubelde Aidan Chambers heb je dat, die focus op enorm begaafde jongeren. Als ik die boeken als jongere had gelezen, dan had ik me nog veel slechter gevoeld dan nu al het geval was. Ik voel er niets voor om jongeren op te zadelen met dat soort onhaalbare ideaalbeelden. Maar die boeken verkopen wel zeer goed, dus ik heb het vast bij het verkeerde eind.” (lacht)

Betrekken jullie kinderen en jongeren eigenlijk bij het schrijfproces? Mogen ze thema’s aanleveren bijvoorbeeld?

Kathleen Vereecken: “Nee. Zeker niet. Ik wil de verhalen schrijven die ik te vertellen heb.”

Evelien De Vlieger: “Jongere kinderen laat ik soms wel iets lezen, omdat ze dingen kunnen zien waar je zelf niet aan gedacht hebt. Maar dat is niet hetzelfde als vragen: waar zouden jullie eens een boek over willen lezen? Dan zouden ze toch zeggen: ik wil geen boek lezen. (lacht) Je moet als auteur echt wel dat trapje hoger staan, als je jezelf een beetje ernstig wil nemen.”

Dus als je kinderen ernstig wil nemen als lezer, moet je als schrijver niet noodzakelijk rekening houden met wat zij willen?

Evelien De Vlieger: “Natuurlijk is het wel leuk als er iemand je vertelt dat hij je boek graag heeft gelezen, zeker als dat een jongere is. Dan denk je: het is toch aangekomen. Maar het aantal lezers, of de vraag of alle kinderen het leuk vinden, mag niet je drijfveer zijn: dan zou je doodongelukkig worden van wat je doet. Ik ga ook nergens op mijn knieën zitten om zogenaamd op hun niveau af te dalen.”

Kathleen Vereecken: “Toen Paul de Wispelaere de Staatsprijs voor Proza kreeg, ergerde hij zich eraan dat er zo vaak gepleit werd voor herkenbare verhalen voor jongeren. Hij vond dat je ze juist niet té veel herkenbaarheid moest bieden. Ze zitten in een kleine wereld en je moet ze helpen om daaruit te breken, je moet hun blik opentrekken.”

Wat willen jullie graag doorgeven met jullie boeken?

Kathleen Vereecken: “Ik wil kinderen en jongeren troost bieden, maar ook prikkelen en hun wereld opentrekken door evidenties in vraag te stellen. Goede verhalen maken de wereld groter.”

Evelien De Vlieger: “Je biedt ze een stukje herkenning en van daaruit toon je dat er nog andere mogelijkheden zijn. Als je je vaak inleeft in de verhalen van anderen, sta je ook met een opener kijk in de wereld.”

Kathleen Vereecken: “Ik doe ook graag een appel op hun empathie. Ik vind het een mooi idee dat de ervaringen van personages hen meer begrip bijbrengen voor bepaalde zaken. Boeken lezen is voortdurend oefenen in leven, zonder dat je per se alle klappen zelf hoeft op te vangen.”

(Verschenen in QuaJong, editie 9, een publicatie van Kind & Samenleving)

Lezen is oefenen in leven

Maakt lezen de wereld beter? Wij, schrijvers, en andere mensen uit het boekenvak geloven het graag. Maar klopt het okindjewclezenok?

Deze week mocht ik aan een groep aspirant-leerkrachten Nederlands vertellen hoe ze in de klas aan leesbevordering kunnen doen. Het werd een verhaal over begeestering, over verhalen vertellen die de nieuwsgierigheid prikkelen, verhalen die de wereld groter maken, over voorlezen.

Over hoe bijzonder het is als je de ogen van die ene koppige leerling, die met gekruiste armen en met zijn jas aan achter in de klas verveeld zit te wezen, toch heel even ziet glinsteren. Over hoe je soms je beperkingen moet erkennen en vaststellen dat er ook jongeren zijn die nooit – niet nu, niet morgen, niet over twintig jaar – spontaan een boek zullen oppikken. En dat zoiets misschien jammer, maar niet erg is.

Minstens even belangrijk is de vraag waarom we lezen zo belangrijk vinden. Het zou de wereld beter maken, hoor je vaak, fictie maakt van ons betere mensen. Ik ben op zoek gegaan naar onomstootbaar bewijs voor die aannames. Eerlijk gezegd: ik heb het nergens zo letterlijk gevonden. En misschien maar goed ook, want dat zou betekenen dat we onze niet-lezende medemens degraderen tot Untermensch. Neen,

I love to read
I love to read

Amerikaanse onderzoekers ontdekten iets interessanters: wie fictie leest, scherpt wellicht tijdelijk zijn inzicht in complexe sociale relaties aan. Kijken naar kunst zou een soortgelijk effect hebben. Valt dat vermogen op goede bodem, dan zou de wereld er inderdaad beter van kunnen worden. Maar evengoed kan het de perfecte brandstof zijn voor meester-manipulators.

Maar misschien is fictie lezen vooral een manier om worstelende jongeren handvaten aan te voorlezenreiken. En reken maar dat ze die nodig hebben, vandaag meer dan ooit. Dat was wat ik dacht toen Mark Elchardus de resultaten van zijn recente studie bekendmaakte: jongeren zijn bang. De wereld beangstigt hen, maakt hen onzeker. Dus gooi ik er meteen maar een extra argument pro lezen bovenop, met dank aan de psychologen van de Universiteit van Toronto: wie fictie leest, laat tijdelijk zijn behoefte aan snelle conclusies en instant-oplossingen varen. Met andere woorden: wie leest, kan onzekerheid beter verdragen. Niet verwonderlijk toch? Lezen is oefenen in leven, zonder dat je alle klappen zelf hoeft op te vangen.

(verschenen eerder in De Mening, DS Avond, 8 oktober 2015)

Denkoefeningen bij een nieuw boek (6)

oude man met baardWreedheid en mededogen droegen hetzelfde witte pak in Home Avondrood. Er was de kleine Koreaanse verzorgster, die altijd zacht, zorgzaam en geduldig met hem omging. Die nooit zijn broek naar beneden trok zonder te vragen of hij dat wel wilde. Die hem alleen maar naar de wc liet gaan, als hij daar behoefte aan had. Die hem met de glimlach overeind en weer terug in bed hielp wanneer hij slecht te been was, en dat gebeurde steeds vaker.
Er was ook de kordate bebrilde verzorgster waar hij al meteen een slechte start mee gemaakt had. Zij wipte hem min of meer uit zijn bed op moeilijke dagen en plantte hem neer op de pot, als een peuter op zindelijkheidstraining. En ze bleef. Met gekruiste armen en de voeten iets uiteen, terwijl ze samen met hem ook haar horloge in het oog hield. Hij had alle krediet bij haar verspeeld, daar liet ze geen twijfel over bestaan. Maar erger dan dat was het sadisme dat ze aan de dag legde in de omgang met Lily. Telkens wanneer die zich hardop afvroeg of haar moeder nog eens op bezoek zou komen, want ze miste haar moeder soms zo hard, grijnsde de heks in het witte pak: ‘Maar Lily, je moeder is allang dood.’
Het was keer op keer een klap, instant rouw. Lily’s grote ogen vol ongeloof, haar ‘nee toch?’, haar kinderlijke tranen en de smekende blik waarmee ze vruchteloos naar geruststelling of troost hengelde. Haar gebogen schouders, de gebroken houding waardoor ze er een tijdlang de oude vrouw uitzag die ze in werkelijkheid was. Tot er weer een uur of wat overheen gegaan was en de woorden van de heks wegglipten door de mazen van Lily’s krimpende brein, tot ze niets meer waren dan betekenisloze klanken, tot ze niets meer waren en de onschuld in haar gelaat terugkeerde en ze simpelweg blij was met hem in haar leven. Haar mooie jongen, die nu op de pot zat in het bijzijn van de heks.
Alle lichaamsopeningen sloten zich koppig in haar aanwezigheid, de sappen droogden op, de spieren verkrampten.
‘Ik heb niet de hele dag, hoor,’ zei ze.
‘Het lukt niet.’
‘Probeer dan wat harder.’
Ivo schudde het hoofd, alles zat muurvast.
‘Ja, dan zit er niets anders op dan je een luier om te doen, en daar doe je het maar mee tot vanavond. Ik kan niet blijven heen en weer rennen omdat jij tegenwerkt.’
De luier ging om en Ivo gaf geen krimp. Hij had het vernederend kunnen vinden, maar hij besloot zijn gedachten niet te vergiftigen met emoties die geen kant uitkonden. Hij zou geen protest aantekenen bij de directie, zijn dochters niet lastigvallen. Straks kwam Lily langs. Zij zou hem helpen, hem verlossen van die luier en zoveel meer dan dat.
Maar Lily kwam die dag niet. En toen hij ’s avonds de gang inrolde om een kijkje te nemen in haar kamer, was die leeg.

(Uit ‘Haar’, een roman in wording)

Denkoefeningen bij een nieuw boek (5)

Een keer zei ze hem hoe fantastisch ze hem vond. De beste vriend die ze zich kon wensen. Zo anders dan alle andere jongens. Daar waar die haar verontrustten, was hij veilig en betrouwbaar, geruststellend als haar eigen vader of als de broer die ze niet had. Het was stil geworden, daar in het aardedonker op de luchtmatras, en omdat het al ver na middernacht was ging Suzanne ervan uit dat Stefan in slaap gevallen was. Niet lang daarna sliep ze zelf. Pas jaren later zou ze beseffen hoe bijzonder het was om in alle veiligheid naast iemand te durven inslapen. Hoeveel vertrouwen het veronderstelde. Hoe intiem slapen was. Misschien wel intiemer dan de daad. Want die kon net zo goed bestaan uit twee minuten zweterig heen en weer schuren over de zanderige betonnen vloer van een garage bij het strand.
Je hoefde er elkaar niet eens voor in de ogen te kijken.

7add91edee8f2d91fa35764cde5c9d72.1000x558x1

(Uit ‘Haar’, een roman in wording)

Denkoefeningen bij een nieuw boek (4)

Een buitenstaander zou hen wellicht een halfjaar gegeven hebben, hooguit. Maar die zag niet hoe warm en vanzelfsprekend hun lichamen zich konden verstrengelen, heerlijke verboden lust, en hoe hard ze
samen konden lachen om niets.
Seks en humor zouden tot het einde toe het cement van hun relatie zijn.

Kurt Van Wagner
Kurt Van Wagner

En ze leven nog lang en gelukkig (of: de nieuwe valkuilen van de liefde)

Liefde en leed is van alle tijden. Net als de drang om ons te verbinden. Maar meer relaties dan ooit lopen stuk. Hoe komt dat? Drie deskundigen vertellen over valkuilen, prioriteiten, snelheid, vertrouwen. En over liefde en geluk natuurlijk. Want van pessimisme willen ze niet horen.

her-trailer-spike-jonzeEen tijdje terug liep een van de meest verrassende en ongewone liefdesfilms van de afgelopen jaren in de zalen: ‘Her’. Het verhaal speelt zich in de niet eens zo verre toekomst af. Theodore (Joaquin Phoenix) is een eenzame man, die worstelt met een echtscheiding. Hij besluit zich een OS1 aan te schaffen, het allereerste intelligente besturingssysteem ter wereld. Een systeem dat niet alleen intelligent is, maar ook een eigen bewustzijn heeft. Theodore’s OS1 wordt gepersonaliseerd als vrouw: Samantha (de stem van Scarlett Johansson). Beetje bij beetje worden Theodore en Samantha op elkaar verliefd. Dat mag bizar klinken, maar het geleidelijke ontwaken van hun gevoelens voor elkaar wordt zo ontroerend en universeel herkenbaar in beeld gebracht dat je het hele verhaal vanzelf gaat geloven. Wanneer de prille liefde strandt op de onmogelijkheid hun twee werelden te verenigen, kan de toeschouwer niet anders dan meevoelen met de pijn van Theodore.

Liefdespijn is van alle tijden, zeldzaam – en in zekere zin te beklagen – zijn zij die het nooit meegemaakt hebben. Maar hoe universeel liefde als gevoel ook mag zijn, de praktische vertaling ervan – de relatie tussen twee mensen – is dat veel minder. Of zoals professor en psychiater Dirk De Wachter zegt: ‘Liefde is altijd problematisch geweest, dat is niet nieuw. Ook leed is niet nieuw. Het heeft altijd bestaan. In het hypocriete tijdperk, vroeger dus, bleef het grotendeels binnenskamers. Maar nu moet alles hypertransparant zijn. Sommige mensen zetten zelfs hun ruzies op Facebook.’

Maar wat is er dan veranderd? Wat maakt dat relaties zoveel meer onder druk staan dan vijftig jaar geleden? Voor welke moderne relatiedoders moeten we beducht zijn?

‘Allemaal de schuld van het feminisme!’ hoorde ik een oudere man onlangs schamperen. Want vrouwen nemen geen genoegen meer met de rol van liefhebbende echtgenote en moeder alleen. Want, denken we er tussen haakjes bij, vrouwen zijn ook veel minder economisch afhankelijk van hun mannen dan vroeger. Ze hoeven zich niet langer te laten gijzelen in een ongelukkig huwelijk, alleen maar omwille van de centen.

Rika PonnetHet is een voor de hand liggende bedenking, waar relatiedeskundige Rika Ponnet meteen nuance bij voorziet: ‘Dat verhaal over die arme ondergeschikte schaapjes van vrouwen is een eenzijdige kijk op de werkelijkheid. In de intimiteit van de gezinnen waren de rollen ook soms omgekeerd. Er waren bijzonder dominante vrouwen aan wie de man zijn volledige loon moest afgeven, waarna moeder de vrouw hem wat zakgeld gaf. De waarheid is dat ook mannen niet zomaar konden vertrekken. Je zult maar een zware fabrieksjob gehad hebben en zes kinderen voor wie moest gezorgd worden. Ook voor zulke mannen was weglopen geen optie.’

‘Het klopt dat we ons niet meer laten binden door economische afhankelijkheid,’ zegt Dirk De Wachter. ‘We hebben in deze tijd de luxe dat we onze partner kunnen verlaten. Het nadeel is dat er soms heel impulsief gereageerd wordt. En door die impulsiviteit veroorzaken we vaak veel leed. Ondanks alle mogelijkheden, ondanks alle materiële genot, slagen we er blijkbaar niet in content te zijn met wat er is. We hebben het nog nooit zo goed gehad, en tegelijk doen we het zélf helemaal niet goed. Pijnlijke echtscheidingen, die iedereen ongelukkig maken, ook de kinderen: ik zie ze jammer genoeg te vaak in mijn praktijk.

Facebook als spelbreker?

Het brengt Rika Ponnet meteen bij de drie grote domeinen waarop koppels elkaar bevechten. De domeinen die écht belangrijk zijn, en waarin ze elkaar in tijden van relatiecrisis pijn proberen te doen: geld, kinderen en seks. Seks tussen partners, maar ook seks die buiten de lijntjes kleurt: overspel. Net als liefde van alle tijden, jazeker. Alleen is het misschien iets makkelijker geworden.

Even graven in mijn eigen omgeving en ik denk meteen aan oude liefdes die weer opvlammen, oppervlakkig en op het eerste oog onschuldig geflirt dat uitmondt in een stomende affaire, en ten slotte een huwelijk dat op de klippen loopt wanneer een band met een volslagen onbekende de allures van een nieuwe liefde begint te krijgen. Het kanaal is het even gezellige als bijwijlen ergerlijke Facebook, waar wereldwijd inmiddels 1,35 miljard mensen gebruik van maken.

Rika Ponnet: ‘Facebook kan een spelbreker zijn, dat klopt. De Iphone soms ook. Als je van de twee uren die je samen op restaurant zit als koppel anderhalf uur met je Iphone bezig bent, dan is er iets mis. Lijfelijk aanwezig zijn, terwijl je hoofd elders zit: het lijkt me geen goed idee. Maar ik wil het internet niet problematiseren. Je kunt er op een goede en op een foute manier gebruik van maken. Wie dat wil, kan het als vluchtroute gebruiken. Maar de kanalen zeggen ons niets over het waarom van overspel. En aan de grond van de zaak is er in de loop van de jaren weinig veranderd. Bedrog is gemakkelijker geworden. Vroeger moest je er veel meer moeite voor doen. Maar de basis blijft: als de behoefte aan bedrog er niet is, dan doe je het niet, hoe gemakkelijk de kanalen er zich ook toe lenen.’

Ze illustreert haar verhaal met een anekdote over een gesprek dat ze met twee mannen had, los van elkaar. ‘De ene man was een weduwnaar, die een goed huwelijk achter de rug had. Hij vertelde me dat hij altijd wel naar vrouwen gekeken had, oog had voor hun schoonheid, maar dat hij ze tegelijk eerder als mensen zag dan als seksueel wezen. Toen zijn vrouw overleed, kostte het hem enige moeite om de knop om te draaien en vrouwen opnieuw als mogelijke partners te bekijken. De andere man was een stuk jonger, gescheiden, een flamboyant kunstzinnig type, iemand van wie je zou denken dat hij elke vrouw kan krijgen. Maar ook hij vertelde dat verhaal over hoe hij vrouwen als mensen bekeek, zolang hij in een relatie zat. Dat hield bij geen van beiden een moreel oordeel in, en ook ik wil daar geen oordeel over vellen. Je kunt alleen maar vaststellen dat sommigen dat van nature in zich hebben.’

Is het dan een kwestie van relatietalent?

‘Sommige mensen verliezen zich gemakkelijk op zijpaden, waardoor de relatie erodeert,’ zegt Rika Ponnet. ‘Een andere groep weet onbewust op welke manier ze hun eigen behoeften moeten afstemmen op die van de ander, wat ze moeten doen om een relatie goed te houden. Dat wel of niet zien, heeft vaak te maken met wat we van thuis uit meegekregen hebben.’

Let’s talk about sex

Sybille VannweehaegheWe hadden het al eerder over het effect van het feminisme, in de schampere woorden van de oudere man. Maar ook Sybille Vanweehaeghe, relatietherapeute en seksuologe, verwijst in haar verhaal naar een laat effect van datzelfde feminisme, waaraan we in wezen veel te danken hebben. Iets dat zich pas nu laat gevoelen onder jonge meisjes en vrouwen. ‘Voor het eerst merk ik dat achttienjarige meisjes het met elkaar in alle openheid over seks durven te hebben. Op zich is dat goed. Vroeger was praten over seks iets wat alleen jongens en mannen deden.’

Maar aan die nieuwe openheid onder jonge vrouwen zit een keerzijde. Een keerzijde, die meteen herinneringen oproept aan de populaire vrouwenreeks ‘Sex and the City’: Carrie Bradshaw en haar drie vriendinnen, die zich aflevering na aflevering vrolijk maken over hun tijdelijke minnaars. Het kleine pietje, de man die niet mag tongzoenen na orale seks, de jongen die al klaarkomt van zodra er vrouwenvingers in de buurt komen: ze moeten er allemaal aan geloven. Grappig en pittig in scène gezet, maar tegelijk o zo genadeloos.

sex and the citySybille Vanweehaeghe beaamt: ‘Jonge vrouwen zijn vandaag veel beter op de hoogte van wat allemaal mogelijk is, en verwachten dat een man goed is in bed. Dat gaat ver. De laatste tijd hoor ik bijvoorbeeld steeds vaker dat vrouwen het een breekpunt vinden als een man systematisch te vroeg klaarkomt. Vrouwen zijn eisender geworden op dat vlak. Het feit dat ze, veel meer dan vroeger, de seks in verschillende relaties kunnen vergelijken, speelt daarin natuurlijk een rol.’

Dat zo’n eisende vrouw voor een man niet altijd even fijn is, ligt voor de hand.

‘Onder therapeuten hebben wij het soms over ‘de castrerende vrouw’,’ zegt Sybille Vanweehaeghe. ‘Dat klinkt hard, maar het effect van die strenge eisen is ook hard. Je hoeft maar een paar keer op rij tegen een man te zeggen dat hij er niet veel van bakt in bed, en hij wordt dermate onzeker dat het op dat vlak écht helemaal mis dreigt te lopen.’

Te snel, te veel

Misschien is onze startpositie ook wel bepalend voor de slaagkansen van een relatie. En de druk die we om ons heen voelen. Toegegeven: van het meelijwekkende stigma van de oude vrijster mogen we dan wel verlost zijn en Knack Weekend mag de single in 2014 dan wel uitgeroepen hebben tot mens van het jaar, toch blijft het alleen-zijn vaak knagen. Mensen blijven de aloude drang voelen zich te verbinden met een ander wezen. Maar dat verbinden gebeurt soms halfhartig en zeer voorwaardelijk.

Rika Ponnet: ‘Sommige relaties kennen daardoor alleen al een moeilijke start. Neem nu het geval van een vrouw van 32, die het gevoel heeft dat ze, wil ze erbij horen, een partner moet nemen en kinderen krijgen. Van bij het begin knaagt de twijfel al aan haar, en dat zal ook doorschemeren in de manier waarop ze haar partner kiest: misschien valt ze daardoor op een man die moeite heeft om zich te binden.’

‘We willen te snel te veel, en dat zorgt soms voor problemen,’ vindt Sybille Vanweehaeghe. ‘Twee generaties geleden gingen we er nog vanuit dat de dingen tijd nodig hebben. Dat je na een scheiding of na het overlijden van je partner ruimte moest laten voor rouw en verwerking. Ik ga ervan uit dat je minimum twee jaar nodig hebt om het verlies van een partner te verwerken. Nu moet zelfs dat razendsnel gaan. De scheiding is vers, de kinderen liggen in bed, en daar lonken de datingsites met honderden potentiële nieuwe partners. En dan moet alles ineens snel gaan. Je gaat samen op café, en je taxeert elkaar meteen als mogelijke partner. Je groeit niet geleidelijk aan in de richting van een relatie, naarmate je elkaar beter leert kennen. Veel van de relaties die daaruit voortkomen, duren niet langer dan enkele maanden. Het valt veel mensen vaak moeilijker om zich, vanuit het mislukken van vorige relaties, ten volle te engageren.’

Prioriteitenlijstje

Snelheid is een woord dat wel vaker valt. We hebben te veel haast. Sybille Vanweehaeghe maakt het concreet met een verhaal over wat we misschien baksteenongeduld kunnen noemen. ‘Jonge mensen van vandaag zijn vrij materialistisch opgevoed. Huren wordt als nutteloos en als weggegooid geld gezien, je moet meteen een huis of appartement kunnen kopen. Maar dat betekent wel dat een heleboel jonge twintigers zich ‘vastzetten’, vaak al voordat ze een duurzame relatie hebben. Het maakt de dingen alweer een stuk ingewikkelder, want wie zal zijn eigen woonst willen opgeven op het moment dat ze dan toch iemand vinden waarmee ze verder willen? Ik zeg het graag tegen jonge mensen: wees toch eens geduldig, huur wat langer, neem je tijd om ontdekkingen te doen.’

Maar nog belangrijker dan de snelheid op zich, is misschien wel datgene wat eronder zit: de tijd die aan zoveel dingen opgaat, behalve aan de relatie. En daarin is er vooral bij de vrouwen iets veranderd.

‘Relaties stonden altijd hoog op het prioriteitenlijstje van vrouwen, terwijl dat bij mannen iets minder het geval was,’ stelt Rika Ponnet vast. ‘Intussen hebben de vrouwen relaties ook iets lager gerangschikt. Vrijheid is ons hoogste goed geworden. Maar in onze drang naar individuele vrijheid botsen we op de grenzen van wat gezond is voor ons.’

Het verhaal dat ze aansluitend ter illustratie vertelt, is wellicht zeer herkenbaar voor wie studerende kinderen heeft. ‘Vorige week sprak ik met een man over zijn 18-jarige dochter, die de kans kreeg om een jaar in het buitenland te verblijven. Het vriendje van dat meisje had het blijkbaar moeilijk met dat vooruitzicht, maar je kent het cliché dat iedereen dan weer bovenhaalt: ‘Ach, als je relatie goed genoeg is, dan overleeft ze dat wel.’ De jongen vroeg of hij af en toe bij die man mocht langsgaan, om de connectie met zijn dochter op die manier warm te houden, maar die vond dat een vreemd verzoek. Ik vond dat bijna pijnlijk om te horen. Welke boodschap geven we onze kinderen op die manier? Het valt me meer dan ooit op: wie het relationele zeer belangrijk vindt, wordt als zwak en afhankelijk bekeken. Ik vind dat een kwalijke trend. We moeten weer bereid zijn prioriteit te geven aan relaties.’

Ook Sybille Vanweehaeghe legt de vinger op dezelfde zere plek: ‘We maken te weinig tijd voor onze relaties. Maar blijkbaar lukt het wél om tijd vrij te maken voor de sportclub, voor één of andere vorm van engagement. De communicatie in relaties laat vaak te wensen over, en ook de seks gaat daar vroeg of laat onder lijden. En zeggen dat het zo heilzaam kan zijn. Seks als goedmakertje na ruzies werkt bijvoorbeeld echt. Het verzacht en relativeert veel.’

Privacydrang

Een goede relatie veronderstelt een respectvolle en open communicatie. Om open te durven communiceren, moeten we ons veilig voelen bij onze partner. En veilig kunnen we ons pas voelen als we elkaar vertrouwen. Maar ook daar is er een kaper op de kust, constateert Sybille Vanweehaeghe.

‘We staan vandaag sterk op onze privacy, ook op onze individuele privacy binnen een relatie. Dit is mijn Facebookaccount, het zijn mijn mails en het is mijn gsm. Dat mevrouw de bellende gsm van mijnheer even aanneemt, omdat hij op dat moment net staat te koken, lijkt me nochtans niet meer dan normaal. Het verbijstert me hoe vaak het dondert in de hoofden van de mensen, als ik ze zoiets vertel. Is het niet normaal dat zulke dingen moeten kunnen als je elkaar vertrouwt? De privacydrang is zo sterk dat hij het gevoel van verbondenheid in relaties soms ondermijnt.’

Privacy en vrijheid voor alles dus. Het is een behoefte die haaks lijkt te staan op onze verwachtingen. Want we willen liefst niet te veel geven, en toch behoorlijk veel krijgen.

Rika Ponnet: ‘Er worden soms flink hoge verwachtingen gekoesterd in relatieland. Wat we vroeger in relaties met verschillende mensen rondom ons zochten en vonden, willen we nu verenigd zien in die ene partner: seks, diepe vriendschap, economische veiligheid, leuke gesprekken en zoveel meer. Doordat vroeger onze verwachtingen lager waren, was de druk op relaties minder groot. Ons sociaal netwerk was sterker. Vandaag leven we veel meer sociaal geïsoleerd dan vroeger. Bij vrienden loop je niet zomaar naar binnen, je maakt een afspraak als je elkaar wil zien.’

Geboren om te verbinden

‘Het valt me op dat we tegenwoordig in economische termen spreken over een relatie,’ bedenkt Rika Ponnet. ‘We hebben een partner, we moeten investeren in onze relatie. Maar het is heus geen economische kracht die ons voortstuwt in het leven. We zijn geboren om ons te verbinden. Dat is de sterkste drijfveer van de mens, dat is de belangrijkste evolutionaire kracht. En toch blijft alles draaien rond onze zelfontplooiing. Vreemd genoeg zien we die zelfontplooiing zelden of nooit in de context van een relatie. Maar weet je, als we het dan toch in economische termen over een relatie moeten hebben, laten we het dan goed doen: we moeten ondernemers zijn in ons relationele leven. Geen enkele ondernemer zal aarzelend aan de start komen, bedenkingen maken als ‘oei, zal dit wel lukken?’ Een echte ondernemer beseft dat ondernemerschap inhoudt dat je risico’s moet durven te nemen. Hij zal zich helemaal geven, alles op alles zetten om zijn project te doen slagen.’

Meer liefde, meer geluk

Maken we er dan echt met zijn allen een boeltje van? Leven we in het tijdperk van de relationele knoeiers? Wel, neen. Er is reden tot optimisme, vinden onze drie deskundigen.

Sybille Vanweehaeghe ziet het tij keren, en dat reflecteert zich ook in tv-programma’s: ‘Een tijdlang zagen we redelijk exuberante dingen op de televisie als het over seks en relaties ging. Een programma als ‘Spuiten en slikken’ was niet bepaald doorsnee. Wie behoefte had rechttoe rechtaan informatie, bleef een beetje op zijn honger zitten. Maar dat is de laatste tijd aan het veranderen. Voor het eerst zie ik op Vlaamse zenders aandacht voor relaties en seksualiteit. Neem nu ‘Alle dagen seks’, waarin je ziet hoe een koppel dat het spoor bijster is geraakt naar elkaar door vrijen op commando een nieuwe taal vindt om met elkaar te communiceren. Stap voor stap, met intensieve coaching, proberen ze zo hun relatie opnieuw goed te krijgen.’

Rika Ponnet maakt de rekensom en stelt vast dat we nu meer kans hebben om in ons leven gelukkige relatiejaren te kennen dan vroeger, simpelweg omdat we een eind kunnen maken aan ongelukkige relaties. ‘Ik zie vandaag evenveel goede relaties als vroeger. Ik zie ook minder relaties die blijven duren. Want van al die koppels die vroeger bij elkaar bleven, was een deel doodongelukkig. Noem je zoiets een achteruitgang, of juist een vooruitgang? Laten we vooral wegblijven van het cultuurpessimisme.’

Dirk De WachterWe moeten heus niet terug naar hoe het vroeger was, toen ongelukkige relaties bleven duren en duren, vindt ook Dirk De Wachter. ‘Is deze tijd zo slecht? Ik geloof het niet. Maar we moeten wel de pijnpunten onder ogen zien. We zijn te sterk op onszelf teruggeplooid, mannen én vrouwen. We linken individueel geluk aan persoonlijk succes, en we verliezen daarbij de waarde van verbondenheid en gehechtheid uit het oog. Een stapje terugzetten voor een ander, voor je partner, is voor veel mensen een heel moeilijke oefening. Maar laten we ook dit niet uit het oog verliezen: vroeger waren relaties stabieler, maar dat betekent niet noodzakelijk dat er meer liefde was. Nu zijn relaties onstabieler, maar ze zijn gemiddeld wel liefdevoller.’

‘Mag ik ten slotte benadrukken dat ik niet pessimistisch ben? Ik zie steeds meer twintigers die hard hun best doen op relationeel vlak. Ze zien hoe het bij de generatie voor hen vaak fout gelopen is, en ze zijn bereid fris en onbevangen na te denken over hoe zij het anders en beter kunnen doen. De doelstelling moet niet zijn de duurtijd van een huwelijk re rekken. De enige doelstelling is een goed leven voor de mensen, kinderen inbegrepen. Beter leren omgaan met echtscheidingen maakt daar deel van uit. En opnieuw tijd maken voor elkaar, vooral dat.’

foto: Julia Xanthos
foto: Julia Xanthos

(verschenen in Feeling – april 2015)

Denkoefeningen bij een nieuw boek (3)

Het werd oudejaarsavond en de verbale slagen joegen haar samen met de schaamte – de buren! – meer dan ooit op de vlucht. De kwarteleitjes en de toastjes met zalmtartaar zouden onaangeroerd blijven, de champagneglazen waren toch al gesneuveld.
De supermarktparking was leeg, op een merkloze bestelwagen na. De koude was bijtender dan een dreigend ecologisch schuldgevoel, dus liet ze de motor een uur lang draaien. De radio hield haar gezelschap. Toen het aftellen naar het nieuwe jaar begon en de eerste vuurpijlen het zwart van de hemel openbraken, keek ze niet weg en bedacht ze dat ze nooit eenzamer dan dit zou worden.
Het was een hoopvolle gedachte.

eenzame_auto

Ik deug niet voor vrijblijvendheid

Drie jaar lang was ik single.
Drie jaar die afwisselend een schril en vrolijk contrast vormden met de dertig jaar waarin ik een relatie had. Drie boeiende jaren, waarin ik gejuicht, gehuild, genoten, gevochten heb. Maar vooral, zo gaat dat dan met stevige crisissen en drastische omwentelingen in een mensenleven, heb ik er nogal wat uit geleerd. Een aanrader, zou ik bijna zeggen. Maar laat wie gelukkig is met zijn lief, dat lief vooral koesteren.
knackweekend_column_singleAf en toe vertrouwden vrouwen mét een relatie me toe dat ze stiekem jaloers op mij waren. Die vrijheid om te gaan en staan waar ik wilde, om in minuut één de vraag te krijgen of ik mee uit eten wilde en in minuut twee al klaar te staan met mijn jas over mijn arm. Om op reis te gaan waarheen ik maar wilde, met wie ik maar wilde, zolang ik maar wilde (en zover de single-portemonnee dat toeliet, want dat vergaten ze voor het gemak). Maar de sprong in het duister zagen ze toch niet zitten, en oké, ze waren niet supergelukkig, maar ook niet superongelukkig. Ze kabbelden, terwijl ik het gevoel had voluit te stromen. Dat ik de eenzaamheid soms voelde snijden, beseften ze niet altijd. Het verlaten gevoel wanneer ik na een vriendinnenvakantie alleen thuiskwam in een koud en donker huis. De leegte binnenin toen ik na een korte, onmogelijke relatie alleen door een beregende straat liep en niets anders hoorde dan het galmen van mijn eigen voetstappen. De opstoot van zelfmedelijden die ik voelde toen ik de trappen afdonderde en tijdens de val dacht: ‘Straks ben ik dood en niemand weet het.’ Maar kijk, ik leef.
U hoort me al aankomen: hoe happy ik bijwijlen ook was als single, toch kriebelde het verlangen naar liefde en naar de slaperige warmte van een mannenlijf in mijn bed. Ik wilde aanraken en aangeraakt worden. En ik wilde het met iemand die vertrouwd was. Blijkbaar ontsnapte ook ik niet aan de oeroude drang om me met een ander wezen te verbinden.
Een tijdlang heb ik mezelf stoer wijsgemaakt dat het eigenlijk niet meer hoefde, zo’n ‘verstikkende toestand’ met een man die avond aan avond mijn hand wil vasthouden, mij kortwieken, aan banden leggen. Temmen. Ik zou wel zien wat zich aandiende, mijn achterstand links en rechts inhalen.
De waarheid is – zo heb ik ondervonden – dat ik niet deug voor vrijblijvendheid in relaties. Het is ja of neen. En zolang ik de man niet ontmoette die me het gevoel gaf dat ik gelukkiger kon zijn mét dan zonder hem, zou het neen blijven. Het is intussen ja. Met overtuiging.
Het is waar: een mens kan zich veel eenzamer voelen in een ongelukkige relatie dan in zijn eentje. En een gouden kooi blijft toch maar een kooi. Maar toch zijn de conclusies van overtuigde singles soms kort door de bocht. Compromissen sluiten wordt op één lijn gezet met het verliezen van je onafhankelijkheid. Van je identiteit zelfs. Het zijn verstandige mensen die het zeggen. Mensen die bereid zijn tot compromissen in werk, vriendschappen en familierelaties. Maar zodra de liefde in zicht komt, moet het compromisloos. Of niet.
Ik vraag me af in welke mate het kiezen voor single-zijn bewust gebeurt. Wordt het gevoed door de overtuiging dat het leven echt fijner en interessanter is alleen dan getweeën? Of is het een verhaal dat we onszelf vertellen, zoals een mens zichzelf altijd verhalen vertelt die hem in staat stellen verder te leven met zichzelf en de dingen die  hem overkomen? Doe ik dan niet precies hetzelfde? En maakt dat eigenlijk wel iets uit? Het vermogen om je wensen af te stemmen op de werkelijkheid en tegelijk die werkelijkheid zo aangenaam mogelijk  maken: misschien is dat wel de eigenschap die gelukkige mensen – al of niet single – met elkaar delen.

(deze column verscheen op 10 december 2014 in Knack Weekend)

Denkoefeningen bij een nieuw boek (2)

De foto met de veel te felle kleuren, gemaakt tijdens een tuinfeest, moest haar helpen de herinnering in leven te houden. Een kort stukje op een geluidscassette ook. Hanna die een liedje zong, en dan ineens de stem van haar moeder: ‘Ja, goed zo, nog een keer, maar nu iets hoger!’ En Hanna begon weer te zingen, maar nu iets hoger. En dan nog eefading memoriesn keer: ‘Jaaaa!’, met applaus erbij.
Suzanne luisterde naar de cassette, keer op keer, telkens wanneer ze haar moeder miste. De cassette met Hanna en de stem van haar moeder werd de soundtrack bij de foto’s, vooral bij die ene foto. Maar elke keer dat ze keek en luisterde, verloor ze een stukje van de werkelijkheid. Het beeld van haar warme, levende moeder vervlakte tot een bevroren glimlach op een foto met veel te felle kleuren, en van haar stem bleef alleen de aanmoediging en een langgerekt ja over.

Toen de bib nog bibliotheek mocht heten

NIemand zei bib, maar goddank gewoon bibliotheek.
Elke week ging ik met mijn vader naar de oude bibliotheek aan de Gentse Ottogracht. De jeugafdeling lag achterin het gebouw. Van zelf snuisteren, kiezen en proeven tussen de rekken was geen sprake. Ik mocht bibliotheek ottograchtaan een kleine balie, die meer weg had van een deuropening met toog, op een lijst aankruisen welke boeken ik graag wilde lezen. Een dame ging de boeken voor me halen. Het had iets geheimzinnigs, zo’n groot verboden domein vol boeken. Iets onweerstaanbaar aantrekkelijks ook. Terwijl ik thuis mijn leeshonger stilde, voelde ik hoe het nooit genoeg zou zijn.
De geheimzinnigheid piekte toen ik te oud werd voor de jeugafdeling, en naar de grotemensenbibliotheek doorverwezen werd. Daar liep een oude gebogen man in een nevel van stilte en traagheid van balie naar boeken en terug. Hij zei alleen het hoogstnoodzakelijke, maakte enkel oogcontact als het echt moest. Het was Johan Daisne, fluisterde mijn vader me in, ofte Herman Thiery, zoals hij in de huid van hoofdbibliothecaris heette.
Johan-DaisneDe boekenlijsten waren streng, er bestond een strikte opdeling tussen boeken die ik als veertienjarige wél en niét mocht lezen. Lastig dat de boeken die ik niet mocht lezen, zoveel interessanter leken. Van zodra ik dat mocht, verslond ik de verboden boeken. En raakte beurtelings verhit en ontgoocheld. Het ‘ochot, was het dat maar’-gevoel stak geregeld de kop op, en ik besefte dat ruimdenkende ouders als de mijne niet de regel waren.
Af en toe vielen ze me tegen, die schrijvers van volwassen romans. Ik had vaak heimwee naar de jeugdliteratuur, maar durfde niet op mijn stappen terug te keren. Stel je voor dat ze zouden denken dat ik kinderachtig was. Of dom.
Mijn gêne heb ik intussen allang overwonnen. Nu nog mijn ergernis. Omdat jeugboeken schrijven nog steeds te vaak beschouwd wordt als een hobby voor wie het echte werk – romans voor volwassenen schrijven – nog niet aankan. Maar dat is een oud verhaal, en ik wil niet al te hard zeuren. Alleen een beetje prikkelen. Trekken, aanvuren. Met vriendelijke aandrang gillen: ‘Lees dan!’
Maar ook weer niet te lang. Ik wil geen kruisvaarder zijn.
Trek uw plan.