Vlak voor hij zich voelde wegglijden, bedacht Ivo hoe bedrieglijk ze waren, alle verhalen die onder de voluit levenden de ronde deden. Verhalen over stervenden die ineens een betere versie van zichzelf werden. Wijzer, milder en alleen nog maar in staat tot verzoening.
Romantische onzin, die de mensheid collectief in stand leek te houden omdat er toch iets goeds moest zijn aan de dood. Alsof sterven op die manier nog een beetje zin zou krijgen.
Enfin, ze zouden het zelf wel ondervinden, ooit.
Hij gleed zacht, alsof de krachten van de kosmos zich bundelden om hem te behoeden voor pijn.
Alles was chaos.
IJs smolt tot water.
Rook werd steeds diffuser naarmate hij de hoogte in wolkte.
Fruit verschrompelde, stenen brokkelden af.
Een gebroken ei zou nooit meer heel worden.
Alles wat was, surfte op de golven van een steeds groter wordende chaos.
Waarom zou hij daaraan bijdragen, waarom zou hij daar meer aan bijdragen dan hij al had gedaan? Hij zou zwijgen, want alleen zwijgen kon de chaos bezweren. En als dat al niet lukte, dan zou het hem op zijn minst heel even afremmen.
Dat was een goede gedachte. De enige.
(fragment uit ‘Haar’, verschijnt eind februari 2016)