De revival van het fotoalbum

Van ernstige portretten tot vrolijke snapshots waarin alle mooie momenten van het leven gevangen worden: fotoalbums doen ons bijna dansen op memory lane. Maar ze bedriegen ons geheugen. En toch moeten we het fotoalbum misschien in ere herstellen. Niet uit nostalgie, maar uit pure noodzaak.

Basiel Bekaert, mijn betovergrootvader
Basiel Bekaert, mijn betovergrootvader

Toen ik onlangs, tijdens een bezoek aan mijn ouders, in oude familiefoto’s snuisterde, keek ik recht in de ogen van mijn betovergrootvader. Daar was hij dan: Basiel Bekaert. De fiere hoofdonderwijzer van het dorp, met een boek tegen zich aangedrukt, en een stapeltje boeken op de tafel naast hem. Want lezen was leren! De foto was geler dan geel, zacht vervaagd, bijna een schilderij. Vermoedelijk werd hij genomen rond 1870. Vermoedelijk is het ook de enige foto die ooit van de man gemaakt werd.

Foto’s waren een gebeurtenis. Ze waren de betaalbare instantversie van de geschilderde portretten, die jarenlang in zwang waren geweest bij gegoede families. En ze waren een serieuze zaak, want bedoeld om een souvenir na te laten voor het nageslacht. Lachen deed je niet zomaar, al was het maar omdat de lange belichtingstijd – soms wel tien minuten – je onvermijdelijk kaakkramp zou bezorgd hebben. Soms werd wie bij leven nooit geportretteerd werd, dat wel wanneer hij doodging. Een sereen post mortemportret als eerlijk sluitstuk van een mensenleven, ook al was de mens in kwestie nog een kind. Helemaal bizar was de gewoonte om de dode in een normale pose te plaatsen, rechtop zittend, soms zelfs staand. Vreemd aangrijpend, een beetje choquerend misschien voor de moderne mens. Want zoveel openhartigheid zijn we zelfs in deze Facebooktijden, waarin we elke kuch en zucht met de hele wereld delen, niet gewend.

Mijn grootouders (moederskant) op hun huwelijksdag
Mijn grootouders (moederskant) op hun huwelijksdag
Mijn moeder als baby
Mijn moeder als baby

Het eens-in-je-levenportret werd vanaf de 20ste eeuw een reeks portretten. Een nieuwe baby, een communie, de legerdienst, een huwelijk: vanaf nu mochten ook al de grote mijlpalen in een mensenleven vereeuwigd worden. Nog later kwamen er ook andere grote gebeurtenissen bij.

 

 

Mijn moeder toen ze primus werd.
Mijn moeder toen ze primus werd.

Een ‘primus’ in de familie was reden tot feesten voor de volksmens. Toen mijn moeder in de jaren veertig eerste van haar klas werd, zorgden mijn trotse grootouders ervoor dat dit nooit vergeten zou worden. Ze werd aangekleed als een prinses, letterlijk in de bloemetjes gezet en – hoe kan het ook anders – gefotografeerd.

 

 

 

 

 

Een weggeknipte ex

Zoals het vaak gaat met wat eerst chique is en gereserveerd voor de happy few, werd ook het fototoestel betaalbaar voor de gewone man. De snapshot was geboren.

Mijn moeder (links) aan zee, ergens in de jaren veertig
Mijn moeder (links) aan zee, ergens in de jaren veertig
Mijn verliefde ouders op hun eerste uitstapje, in Namen
Mijn verliefde ouders op hun eerste uitstapje, in Namen

Vrolijke foto’s van lachende gezinnen op fijne momenten, worden de norm. Voor het eerst de zee zien: klik! Een gezellig familiebezoek: poseren voor het huis en klik! De eerste uitstap van het verliefde koppel: klik!

Vanaf dan gaat het crescendo. Verjaardagen, vakanties, picknicks, speeltuinuitstapjes: ze worden zorgvuldig vastgelegd. Fotoalbums worden volgeplakt, met af en toe aandoenlijke commentaren erbij. Niet zelden beschouwen mensen hun fotoalbums als hun dierbaarste bezit. En dat is in zekere zin, voor de oudere generaties, nog steeds zo. Op de vraag wat mensen het liefst zouden redden uit een brand – op hun dierbaren na, natuurlijk – luidt het antwoord niet zelden: ‘Mijn fotoalbums’.

De foto was tot voor kort heilig. Die gooide je niet zomaar weg, zelfs niet als hij mislukt was. Zelfs niet als er iemand opstond aan wie je liever niet herinnerd werd. In dat geval werd de man of vrouw in kwestie er netjes afgeknipt. Mijn eigen grootmoeder had op die manier haar eerste man van de trouwfoto verwijderd, zodat alleen zij overbleef. Maar weggooien: dat nooit. En toen mijn vader onlangs op een wazige, want bewogen, foto van hem en mijn moeder botste, zei hij: ‘Zouden we die niet beter weggooien? Die is toch mislukt.’ Waarop mijn moeder, lichtjes geschokt: ‘Ga jij onze hoofden zomaar verscheuren? Doe maar, hoor. Ik kan zoiets niet.’ De foto werd mooi terug in de doos gestopt.

Het digitale tijdperk heeft alles veranderd. Foto’s zijn vluchtig. Vijftig pogingen om de perfecte sprong, kus, glimlach of duckface vast te leggen zijn de regel geworden. Een beetje raar kijken? Weinig flatterend licht? Wissen, die handel. En gewoon herbeginnen natuurlijk. Er is geen plaats meer voor onvolmaaktheid. Alles wordt geregisseerd en daarna zo snel mogelijk gedeeld. Op Facebook bijvoorbeeld. Of, nog veel vluchtiger: via snapchat, waarbij je vrienden of familie je foto slechts enkele seconden lang te zien krijgen, waarna hij weer verdwijnt.

Het oude, voor velen zo vertrouwde fotoalbum heeft hoop en al honderd jaar bestaan.

Valse herinneringen

Vorig jaar onderzocht de Amerikaanse psychologe Linda Henkel het verband tussen foto’s en ons geheugen. Ze liet twee groepen mensen een tentoonstelling bezoeken. De ene groep mocht geen foto’s nemen, de andere werd aangemoedigd om dat wel te doen. Achteraf bleken de mensen die foto’s genomen hadden zich veel minder te herinneren van de tentoonstelling. Haar conclusie: het maken van foto’s versterkt ons geheugen niet, het verknoeit het in zekere zin. Blijkbaar geven we ons brein onbewust de boodschap: ‘Doe geen moeite om dit te onthouden. Het ligt toch al vast, dus je kunt het later nog wel opzoeken.’

Foto’s doen meer dan alleen maar ons geheugen verknoeien. Uit eerder geheugenonderzoek bleek eerder al dat ze ons geheugen vervormen. Hoe vaker we een foto bekijken en hoe vaker we dus een herinnering oproepen, hoe sterker we de waarheid vervormen en veranderen. De foto gaat stilaan de plaats innemen van de werkelijkheid. En dat gaat ver. Als je nog nooit in Parijs geweest bent, maar je kijkt vaak genoeg naar een foto waarop je naast de Eiffeltoren staat – leve Photoshop, dan zul je op de duur gaan geloven dat je er écht geweest bent.

De vraag is: is dat erg?

Het is waar. Als we door onze fotoalbums bladeren, zien we een gecensureerde versie van de werkelijkheid. Alleen datgene wat we het bewaren waard vinden, passeert de revue. We springen van verliefdheid naar trouwfeest. Van verjaardagspartijtje naar vakantie. Van etentje met de vrienden naar citytrip. Het leven lijkt een aaneenschakeling van geluksmomenten. En we zullen misschien tegen onszelf zeggen: al bij al was het nog zo slecht niet. Want huilbuien, kapotte knieën, ziektes, rouw en liefdesverdriet werden

Met twee van mijn zusjes aan zee, 1974
Met twee van mijn zusjes aan zee, 1974

welbewust weggelaten in de gefotografeerde geschiedenis van ons leven. We blikken terug op een mooi leven. En misschien worden we daar wel een beetje gelukkiger van.

Dat we gelukkiger worden, heeft niet alleen te maken met die vervormde herinnering. De Amerikaans-Hongaarse psycholoog Mihaly Csikszentmihalyi introduceerde jaren geleden het begrip ‘flow’: een toestand van absolute concentratie, opgaan in een bezigheid, helemaal weg zijn van de wereld. Tijdens het bekijken van foto’s – of het nu online of tastbaar is – zouden we besef van tijd verliezen en flow ervaren. Misschien kun je het nog het best vergelijken met meditatie: alle ballast verdwijnt uit het hoofd. En precies daarom zou flow de sleutel tot geluk kunnen zijn.

Digital dark age

Het fotoalbum mag dan op sterven na dood zijn, misschien is er toch een reden om het te reanimeren. Dat heeft niets te maken met heimwee, nostalgie of de hang naar retro. Er is een nieuw begrip opgedoken. De tijd waarin we leven wordt wel eens ‘the digital dark age’ genoemd. We vertrouwen volkomen op de digitale technologie voor het bewaren van foto’s en andere belangrijke documenten. Maar we vergeten hoe gevaarlijk dat is. Want wat als alles alleen maar op de harddisk van onze computer staat, en die crasht (computers doen dat nu eenmaal graag, en nog het liefst op het slechtst denkbare moment)? Bent u vooruitziend geweest en hebt u ooit foto’s opgeslagen op een diskette? Weinig kans dat u ze er nog af kunt halen. Want het schijfje dat tien jaar geleden nog zo modern oogde, is vandaag hopeloos verouderd. Denkt u slimmer te zijn dan dat, en staat alles op dvd? Prima, voor nu tenminste. Want wie zegt dat dvd’s over tien jaar nog ondersteund zullen worden door de computertechnologie? En zelfs al zou dat het geval zijn, deskundigen verwachten dat dvd’s over twintig jaar waarschijnlijk van hun pluimen zullen gelaten hebben, en dus onleesbaar zullen zijn.

En kijk, daar komen we weer uit bij het begin: misschien is het toch niet zo’n slecht idee om foto’s ook aan papier toe te vertrouwen. Om albums aan te leggen, met die foto’s die ons het dierbaarst zijn. We zullen er uiteraard gemiddeld beter opstaan dan mensen uit vorige generaties, want vijftig pogingen voor één geslaagd exemplaar: het kan nog steeds.

Het fotoalbum is dood? Lang leve het fotoalbum.

(dit artikel verscheen op 28 juni 2014 in het magazine van Het Nieuwsblad)

Mijn vijf tips om writer’s block te overwinnen

rodin writer's blockOf misschien moet ik preciezer zijn: dit zijn vijf gedachten die mij ooit geholpen hebben toen ik vast kwam te zitten tijdens het schrijven. Ik verkondig geen absolute waarheden, ben de grootst mogelijke voorstander van schrijfvrijheid en besef goed dat eigenzinnigheid even hard aan schrijvers kleeft als creativiteit. Dus, fijn als u er iets aan hebt. En mocht dat niet zo zijn, weg ermee.
Maar vooral: voel u vrij om dit verhaal aan te vullen!

Originaliteit is niet het hoogste goed.

Over een onderwerp schrijven waarover nooit eerder geschreven werd: als het zich vanzelf aandient, kan het geweldig goed uitpakken. Maar als het een doel op zich wordt, is het resultaat meestal teleurstellend en geforceerd. Er is vast nog nooit iets geschreven over een promiscue cavia met schaamluis, die een trip naar de maan plant, maar de vraag is of dat ook een interessant boek oplevert.
Ik weet intussen dat ik moet luisteren naar – ik weet het, het klinkt een beetje hoogdravend – het heilige vuur. De gedachte die erin slaagt dat aan te steken, is de gedachte die misschien wel in een boek uitmondt. Ook al is het thema al eerder behandeld. Stel je voor dat we nooit meer over oorlog of de liefde mochten schrijven.

Elke reisdag invullen hoeft niet, maar de eindbestemming kennen helpt.

Ooit ging mijn enthousiasme met mij op de loop, bij het begin van elk boek. Ik had het al in mijn kindertijd. Als kind schreef ik voortdurend boeken, maar raakte nooit verder dan de eerste twee hoofdstukken. Ik schoot met een rotvaart uit de startblokken, om al snel weer stil te vallen. Want hoe zou mijn verhaal nu verder moeten? Daar lag trouwens alweer een nieuw idee glanzend te lonken. En nieuw is altijd leuker.
De eerste keer dat het stilvallen me overkwam in mijn ‘echte’ schrijversbestaan, raakte ik in paniek. Ik kreeg maandenlang geen letter meer op papier. Dus, geheel tegen mijn natuur in, besloot ik vanaf dan de dingen planmatig aan te pakken. Ik maakte een ruwe schets van mijn boek. Ik kende het begin en ik wist hoe het einde eruit zou zien. Er waren ook een paar interessante haltes onderweg, die ik niet wilde missen. Het schrijven werd meteen een stuk veiliger en rustiger.
Een ruwe schets biedt houvast, maar ik weet dat ik onderweg kan meanderen, onverwachte zijpaden mag inslaan, naar hartenlust personages en scènes toevoegen of schrappen. Zolang ik mijn eindbestemming maar bereik.

Verandering van omgeving doet schrijven.

Soms werkt het bureau een tijdlang goed, soms de tafel in de woonkamer of keuken, soms de zetel, soms de tuin. Soms is de laptop een goede vriend, maar soms is hij ook een stoorzender en bieden pen en papier meer ruimte en rust om ideeën op te schrijven.
Ik ben een ontrouwe schrijver, wat schrijfplekken betreft. ‘Lara en Rebecca’ schreef ik aan de keukentafel, ‘Ik denk dat het liefde was’ aan de tafel in de woonkamer, ‘Kunnen heksen heksen’ tijdens een warme zomer in de tuin. En ‘Zijdeman’ schreef ik grotendeels in een koffiehuis, met een behaaglijke muur van beweging en geroezemoes om me heen.

Het internet is een genadeloze tijdvreter.

Even kijken naar de mail, naar Facebook, naar Twitter. Even chatten. Even een spelletje spelen. En zou er intussen geen mail binnengekomen zijn? En – hola – er hebben mensen gereageerd op mijn statusupdate. Wacht, eerst antwoorden. Heel even maar. Tot het ineens twee uur later blijkt te zijn, en er intussen niets constructiefs gebeurd is.
Wip het internet af en toe buiten. Installeer desnoods Freedom en – note to self – vraag vooral niet naar het Wifi-wachtwoord in cafés.

Schrijven om recensenten en jury’s te behagen, leidt tot frustratie.

Vooral omdat die het niet altijd onderling eens zijn. Voor de een had het iets meer mogen zijn. Voor de ander iets minder. Waar de een laaiend enthousiast over is, daar haalt een ander de schouders bij op. Ik ben er ooit heel ongelukkig over geworden, en de faalangst heeft me een tijdlang schrijflam gemaakt. Ik durfde niet meer voluit te schrijven wat ik zo graag wilde schrijven en hoe ik het wilde schrijven, dus leverde ik een boek af dat volgens mijn toenmalige uitgever helemaal goed zat. Maar wat ze gehoopt hadden (lof! prijzen! verkoop!), kwam er niet. Dus zat ik met een dubbele kater: ik was mijn eigen stem en stijl niet trouw gebleven, en het was nergens goed voor gebleken. Het besluit om vanaf dat moment de boeken te schrijven die ik wilde schrijven, zelf te kiezen welke stijl en stem me daarbij het beste zouden dienen – en dat uiteraard zo goed mogelijk te doen, voelde als een bevrijding. Laat behagen dus geen doel zijn, maar een eventueel nevenverschijnsel. Een aangenaam nevenverschijnsel.

Dat alles goed komt. Altijd.

(fragment uit ‘Het verhaal van Jeanne’, een boek in wording)

Het was kermis.
De appelbollen waren even zoet als andere jaren, het draaiorgel van de carrousel klonk even luid en vals. Ik haakte mijn arm zoals altijd in die van Johanna, mijn beste vriendin. Samen huppelden we zingend en lachend tussen de draaimolens en kraampjes door. We gingen op de zwiermolen tot we duizelig waren, we snoepten tot we buikpijn hadden. En we wisten dat het onze eigen dikke schuld was, en dat vonden we helemaal niet erg. We liepen samen naar het veld met het kapelletje, plukten bloemen en lieten ze slap worden in onze zweterige handen. Toen ook Yvonne, Jules en Clara erbij kwamen, renden we gillend en giechelend achter elkaar aan. Ik draafde weg van de anderen, zo ver ik kon. En dat was ver, want het veld was groot en groen en eindeloos. Maar Johanna kwam me achterna en struikelde. In haar val greep ze zich vast aan mijn benen. Ik viel op mijn buik in het gras en het deed best wel even pijn, maar ik kon alleen maar lachen. Ik lachte tot ik ook daar weer buikpijn van kreeg.
We bleven hijgend naast elkaar liggen in het gras, en keken hoe het blauw in de lucht stilaan oranje kleurde. De wolken waren doorzichtig en fijn, als engelenhaar.

‘Hoe kan dat nu?’ vroeg ik me hardop af.
‘Wat dan?’
‘Hoe kan het toch dat we niet meer dan een geel stipje op de wereld zijn? Alles is zo groot.’
Johanna antwoordde niet. Ik sloot mijn ogen en hoorde het gedreun van de kermis in de verte.
‘Ben jij niet bang?’ vroeg Johanna toen. ‘Voor de oorlog?’
En op mijn beurt antwoordde ik niet. Het oranje ging over in roze.
Toen het in de verte eindelijk stiller werd, hoorde ik in mijn hoofd alleen maar mijn moeder die zei dat alles goed komt. Altijd.

avondlucht