Dierenliefde: een verhaal van selectieve empathie

We strelen honden, knuffelen katten en cavia’s, koesteren paarden en huilen als een huisdier sterft. Maar over het leven en het sterven van de dieren die we naar binnen werken – vaak even intelligente en gevoelige wezens als die andere – denken we liever niet na. Melanie Joy wilde weten hoe dat komt, en schreef er een boek over. ‘Ik wilde begrijpen waarom informatie alléén onvoldoende is’.

lovedogsWanneer ik in de alerte ogen van Melanie Joy kijk, professor psychologie en sociologie aan de universiteit van Massachusetts, kan ik niet anders dan meteen opbiechten dat ik vlees eet. Al beschouw ik mezelf graag als een vleeseter met een hart voor de dieren die ik naar binnen speel. Dat is relatief, toegegeven. Maar toch. Ik koop mijn biefstukjes bij een slager die tegelijk boer is. Elke koe is door hemzelf grootgebracht, gevoed en gekoesterd. Hij stelt er prijs op ze regelmatig een stevige borstelbeurt te geven, geeft ze namen, laat ze doorgaans een respectabele leeftijd bereiken en zorgt ervoor dat ze tijdens hun vervoer naar het slachthuis zo min mogelijk stress ondervinden. ‘Ik zie die beesten graag, echt waar,’ zegt hij, en ik geloof hem. In de winkel vertelt zijn vrouw je welke koe je zult eten, en toont ze je desgewenst ook het desbetreffende stukje van haar lijf op een anatomisch prentje. Venise, Bianca, Delveaux, Anja en hun zusters: ik zag ze allemaal de revue passeren. Sommige vleeseters vinden dat een beetje ongepast: je eet toch geen dier waarvan je de naam kent! En veel vegetariërs fronsen wellicht ook de wenkbrauwen. Maar Melanie Joy knikt bemoedigend. ‘You care!’ klinkt het schouderklopje waar ik in stilte op zat te hopen. ‘Dat is al een eerste stap.’

Vlees eten als ideologie

Melanie Joy is te gast in Gent, op uitnodiging van EVA – de organisatie die plantaardig eten promoot en die onder andere de actie ‘Donderdag Veggiedag’ op poten zette. Afgelopen woensdag sprak ze voor een bomvol auditorium over de ideeën achter haar boek ‘Why we love dogs, eat pigs and wear cows’. Het licht waarin ze onze eetgewoonten bekijkt, is verrassend. Geen blinde bekeringsijver, wel een goed gemotiveerde uitnodiging om onze manier van denken over dieren en – ruimer – over voedsel in vraag te stellen.

Ze provoceert, beseft ze. Neem nu de lancering van het woord ‘carnisme’: de onzichtbare ideologie die mensen conditioneert om bepaalde dieren op te eten. Vlees eten – of bepaalde dieren eten – wordt nog steeds te vaak als de norm gezien, terwijl vegetarisme en veganisme de ideologieën heten te zijn, waarmee men afwijkt van de norm. ‘We moeten mensen zo ver krijgen dat ze vlees eten niet langer als een vanzelfsprekendheid beschouwen, maar als een bewuste keuze. Vegetariërs en veganisten worden vaak ter verantwoording geroepen voor hun keuze, terwijl vleeseters het als de norm beschouwen dat ze vlees eten. Bovendien moeten we durven nadenken over waarom we het normaal vinden dat we bepaalde dieren opeten, terwijl we dat bij andere dieren niet in ons hoofd zouden halen. In een wereld waarin dieren eten geen noodzaak is om te overleven, wordt vlees eten een keuze. En een keuze komt altijd voort vanuit een geloof of een ideologie.’

Doden zonder erom te geven

Melanie Joy grmelanie_joywdogoeide op in een gezin met een traditioneel voedingspatroon: vlees eten was er de norm. Er was natuurlijk ook de familiehond, die verzorgd en vertroeteld werd als een volwaardig lid van het gezin. Toen Joy op een dag ziek werd na het eten van besmet vlees, zette haar dat aan het denken. ‘Ik vond het zo bizar: met mijn ene hand stopte ik stukjes varkensvlees in mijn mond, terwijl mijn andere hand de hond aaide. Maar varkens zijn net zoals honden intelligente wezens met een bewustzijn en een gevoelsleven. Vroeger blokkeerde ik dat soort gedachten meteen. Als iemand erover begon, zei ik: vertel me die dingen toch niet, je bederft mijn eetlust! Dat ik al die jaren blind was geweest voor het verband tussen dat levende wezen en het stuk vlees op mijn bord, choqueerde me nu. Zoals de meeste mensen hield ik van dieren. Ik besloot vanaf dat moment dat ik geen vlees meer zou eten.’

Melanie Joy ging op onderzoek uit. Ze trok het land rond en sprak met vegetariërs, veganisten en vleeseters, maar ook met landbouwers en slachters. Ze verdiepte zich in de manier waarop dieren vaak gekweekt worden en was geschokt door wat ze zag en hoorde. Verhalen van slachters die getuigen over hoe een hele reeks lammetjes zonder hoofd stilaan veranderen in objecten, in werkmateriaal, zijn misschien nog enigszins invoelbaar. Of de man die vertelt: ‘Het ergste is niet het fysieke gevaar van dit werk, maar de emotionele tol. Na verloop van tijd ontwikkel je de vaardigheid om te doden zonder erom te geven’. Maar de wreedheden waar sommige anderen zonder verpinken over vertellen, zijn bijna ondraaglijk om te lezen. Zoals het verhaal van de slachter, die toegeeft dat hij zijn frustratie en stress soms afreageerde op de dieren. En hoe hij uit pure colère een nietsvermoedend varken doodknuppelde.

Gemarineerde golden retriever

hond_VarkenIn haar boek heeft Melanie Joy het over ‘the missing link’: empathie. De empathie, de grote liefde vaak, die we in overvloed voelen voor onze huisdieren, maar die onbestaande lijkt als het gaat over de dieren die we opeten. In haar boek beschrijft ze een imaginaire situatie: een elegant partijtje, waar de gastvrouw tevoorschijn komt met een overheerlijke stoofpot vol sappige brokjes vlees. Nadat iedereen een paar happen genomen heeft en bijna kreunend van genoegen te kennen geeft hoe lekker het eten is, deelt ze met de glimlach mee dat de stoofpot gemarineerde golden retriever bevat. De gasten beginnen op slag te kokhalzen, grijpen naar hun servet om de restjes uit hun mond te spugen en kijken vol afgrijzen en walging naar gastvrouw én eten. Waarna zij lacht en ze geruststelt: het was maar een grapje. Het is rund. Oef, zeg. Dát mogen we lekker vinden. ‘Niet de walging is opvallend in dit verhaal,’ vindt ze, ‘maar het gebrek aan walging als we horen dat het over runderen gaat.’ Onze empathie is genadeloos selectief. En waar ze wegvalt, wordt ze zonder enige moeite vervangen door apathie.

Joy, op dat moment nog lerares, ging psychologie studeren en wijdde zelfs haar doctoraat aan onze ongerijmde manier van denken over eten. ‘Ik wilde begrijpen waarom rationele, zorgzame mensen – zoals mijn familie en ikzelf – er al die tijd konden in slagen hun ogen en hun hart te sluiten voor de manier waarop sommige dieren behandeld worden. Hoe ze, goed wetend hoe wreed dieren soms behandeld worden in de vleesindustrie, toch niet bereid waren hun gedrag te veranderen. Ik wilde weten wat er in hun hoofden omging. Wat er al die tijd in mijn hoofd was omgegaan. Want blijkbaar is informatie alléén onvoldoende. Het is een geloof. Een cultureel bepaald geloof, dat ons vertelt welke dieren eetbaar zijn en welke niet. Ons geloof bepaalt of we met smaak eten of walgen van vlees. Het merkwaardige is dat we geneigd zijn onze eigen keuzes als rationeel te beschouwen en de keuzes die in andere culturen gemaakt worden als irrationeel en weerzinwekkend.’

Gewelddadige ideologie

En dan is er het carnisme: de dominante ideologie, die zo sterk geïnstitutionaliseerd is dat ze als bijna vanzelfsprekend onze manier van voelen en denken over dieren vormt. Een gewelddadige ideologie, vindt Joy, die ertoe leidt dat humane mensen bereid zijn deel te nemen aan inhumane praktijken.

‘We verwijzen graag naar de geschiedenis om het eten van vlees te verantwoorden: kijk, de mens is van nature een vleeseter, want toen deed hij dat ook al. Maar als we eerlijk zijn, moeten we het ook hebben over onze vruchtenetende voorouders, en niet alleen over hun vleesetende afstammelingen. We denken ook te graag dat dieren eten een kwestie van persoonlijke ethiek is, maar het gaat veel verder dan dat. Als we de moed hebben het als een ideologie te benoemen, als een doordachte keuze, dan kan er ook over gediscussieerd worden. Elk –isme mag in vraag gesteld worden: seksisme, racisme, maar ook carnisme.’

Bij de vraag of we dan met z’n allen hypocrieten zijn als het over dieren gaat, neemt ze even gas terug. ‘Neen, zover zou ik niet gaan. Ik denk dat de meeste mensen het oprecht bedoelen. Bovendien zijn we in zekere zin allemaal hypocriet, want vrijwel niemand leeft zijn leven volledig in lijn met de waarden die hij koestert. Zelfs met de term ‘carnisme’ let ik nu een beetje op. Ik merk dat ik mensen ongewild beledig, dus heb ik besloten het woord alleen nog te gebruiken wanneer het vlees eten een bewuste, doordachte keuze is. Mijn doel is: mensen laten nadenken, uit het vanzelfsprekende systeem laten stappen. Keuzes maken, die reflecteren wat ze echt en oprecht voelen en denken. Ik geloof niet dat het zin heeft dingen van buitenaf op te leggen, met geboden en verboden. Maar we moeten wel de moed hebben de rode draad in gewelddadige ideologieën te zien. Zolang we daartoe niet bereid zijn, zullen we nieuwe vormen van wreedheid blijven creëren.’

En er gloort hoop, stelt Joy vast. ‘Het collectieve bewustzijn is aan het veranderen, en dat is goed. Ook vleeseters denken steeds vaker na over wat ze eten. Over het leven dat het dier dat ze eten geleid heeft, en of dat leven wel die naam waard was. Zoals in jouw verhaal, over de koeien met een naam. Maar ik zei het al: dat is een eerste stap. Vraag je nu eens af of je met evenveel smaak een hond, die een gelukkig leven gehad heeft, zou opeten.’

(verschenen in De Standaard op 15 december 2012)

‘Kon ik die baby maar weer in mijn buik duwen’

Het meest tragische binnenlandse bericht van deze week: een baby van 4,5 maanden vindt de dood in een waterput. De vermoedelijke dader is zijn moeder, in de greep van een postnatale depressie. Een extreem verhaal over een onderschat taboe. ‘Iedereen juichte, maar ik wilde alleen maar wenen.’

Het heet een feestelijke gebeurtenis te zijn, een kind krijgen: er wordt geklonken op het nieuwe leven, er wordt gevierd en gefeliciteerd dat het een aard heeft. Iedereen neemt aan dat moeders op slag verliefd worden op hun baby, en de tranen die weggepinkt worden kunnen hooguit tranen van ontroering zijn.

Hoe eenzaam een moeder zich voelt wanneer haar emoties haaks staan op die vanzelfsprekende hoerastemming, ondervond Kristien aan den lijve.

‘Ik wilde tot op het laatste moment werken om maximaal van mijn zwangerschapsverlof te kunnen genieten na de geboorte van mijn derde kind. Maar drie weken voor de bevalling kreeg ik griep, en dat werd meteen als het begin van mijn zwangerschapsverlof beschouwd. Ik vond dat onrechtvaardig en ontmoedigend.’

baby huilend‘De bevalling was niet evident – mijn zoon woog 5 kilo – zijn babytijd was dat evenmin. Hij had een onstilbare honger, wilde om het anderhalve uur gevoed worden. Alles wat ik deed, deed ik met overgave: in mijn werk, voor mijn kinderen, in het huishouden. Ik gunde het mezelf niet om fouten te maken. Dus ontving ik mijn kraambezoek met zelfgebakken cake en met de glimlach. Maar binnenin raasde er een storm aan gevoelens. Tussen al die mensen in juichstemming, wilde ik alleen maar wenen. Ik voelde geen levenskracht meer, geen vreugde. Het leek alsof mijn eigen leven me ontglipte. Hulp vragen deed ik niet. Mijn familie woonde in een andere stad en het ligt niet in mijn aard om vrienden spontaan om hulp te vragen.’

‘Uiteindelijk heb ik hulp gezocht bij een psycholoog, en beetje bij beetje leerde ik accenten in mijn leven te verschuiven. Ik besloot dat ik wel voluit moeder wilde zijn, maar dat mijn huishouden niet langer een prioriteit was. Sedertdien is mijn huis een rommelboel. Maar ik voel me wel gelukkiger.’

‘Zes maanden na mijn bevalling ging ik weer aan het werk. Ik voelde mijn eigen breekbaarheid toen ik voor de klas ging staan. En vreemd genoeg: dat heb ik nu, 25 jaar later, nog steeds. Het heeft me gevoeliger, maar ook empathischer gemaakt.’

Stigma van de psychiatrie

Volgens Claudine Mertens – afdelingsarts van het Centrum Moeder en Baby in het Psychiatrisch Ziekenhuis Sint-Camillus (Gent) – zijn vrouwen die een postnatale depressie krijgen vaak al depressief tijdens hun zwangerschap. ‘Maar dat wordt slechts in een kwart van de gevallen als dusdanig herkend. Hun vermoeidheid, slaapproblemen en lusteloosheid worden gewoon aan de zwangerschap op zich toegeschreven.’ De cijfers zijn indrukwekkend: tien procent van de ‘gewone’ jonge moeders krijgt een postnatale depressie. Maar dat percentage ligt dubbel zo hoog voor wie tot een risicogroep behoort, zoals vrouwen die in hun jeugd al te kampen hadden met psychische problemen.

Er bestaan veel vooroordelen tegenover de behandeling van postnatale depressie, stelt Claudine Mertens vast. Vanwege de angst voor het stigma van de psychiatrie, maar ook vanwege de terughoudendheid tegenover medicatie tijdens de zwangerschap. Onterecht, vindt ze. ‘Geen medicatie nemen kan in bepaalde gevallen veel gevaarlijker zijn voor de baby dan een goed gedoseerde en medisch begeleide medicatie. Maar natuurlijk is ook de omgeving cruciaal. Of een vrouw al of niet naar huis kan tijdens een postnatale depressie hangt niet zozeer af van haar pathologie, dan wel van de manier waarop haar partner en/of familieleden haar kunnen opvangen.’

Joris is zo’n partner. Na de geboorte van hun eerste kind, kwam zijn vrouw in een postnatale depressie terecht. Hij ving haar thuis op, maar de druk was groot. ‘Te hoge verwachtingen rond het prille ouderschap, het voortdurend op eieren lopen, de schrijfgrage dokters: dat gaf alles bij elkaar veel stress, en de vermoeidheid sloeg ook bij mij toe. Het is een leerproces geweest, want uiteindelijk heeft mijn vrouw wel baat gehad bij een lichte vorm van medicatie. Tijdelijk de emoties verdoven om haar manier van denken te resetten. Als partner moet je waakzaam en nuchter proberen te blijven. De frustratie en de verwijten niet persoonlijk nemen, bijvoorbeeld. Ik bekeek haar als iemand die ziek was, ook al weet ik dat niet iedereen het daarmee eens zal zijn. Het hielp me begripvol te zijn. Begripvol, maar soms ook kordaat: “Nu ga je wél opstaan en iets eten”.’

Rouwproces

Gestalttherapeute Lieve Van Weddingen begeleidt vrouwen die na de geboorte van hun kind uit evenwicht raken. Onlangs bundelde ze haar ervaringen en inzichten in een boek: Mijn baby lacht… nu ik nog! (Manteau). Zij ziet postnatale depressie, vooral bij de geboorte van een eerste kind, als onderdeel van een rouwproces: ‘Je verliest het ideaalbeeld dat je van je kind en van jezelf als moeder had, je partner reageert soms anders dan je verwacht had, je professionele leven ligt stil, je vriendschappen veranderen. Niet elke vrouw is hier even vatbaar voor. Perfectionistische vrouwen, die alles graag onder controle houden, lopen een groter risico. Of vrouwen die eerder al kampten met angstaanvallen. Maar ook wie lang heeft moeten wachten op dat eerste kind – door vruchtbaarheidsproblemen of miskramen – is vaker kwetsbaar. De negatieve emoties op zich zijn al zwaar om dragen, maar het taboe eromheen – je moet vooral genieten van die heerlijke babytijd, want het is zó weer voorbij, vertelt iedereen je – maakt het dubbel moeilijk om ermee naar buiten te komen. En hoe langer je wacht, hoe moeilijker je er weer uitraakt.’

Moeders maken het elkaar niet altijd even gemakkelijk, vindt ze. Er is zelfs sprake van enige competitie: ‘We willen allemaal de beste moeder zijn. We vergelijken hoeveel tijd en energie we besteed hebben aan doopsuiker en kinderkamer, en verhogen zo de druk. Maar ook de begeleiding tijdens de zwangerschap zou beter kunnen. Nu is die vooral praktisch van aard: je leert alles over borstvoeding en baden en slapen, maar niemand vertelt wat het met je doet om 24 uur op 24 met een baby te leven. Een kind grootbrengen was vroeger het werk van een gemeenschap, een ruimere familie die onder hetzelfde dak leefde. Nu staan we er vaak alleen voor. Daarom raad ik vrouwen aan op zoek te gaan naar een maatje, een mentor. Een vrouw die over hen waakt en hen met raad en daad kan bijstaan, wanneer ze daar nood aan hebben.’

Huilend om hulp gesmeekt

Je zou het een soort buddysysteem kunnen noemen. Iets dat vrouwen die ooit een postnatale depressie doormaakten als muziek in de oren klinkt. ‘Had ik toen zo iemand gehad, ik zou nooit zo diep weggezonken zijn’, vertelt Emma, die een postnatale depressie kreeg na de geboorte van haar zoon. ‘Zolang ik in het ziekenhuis lag, viel het nog mee. Er komt veel bezoek, er wordt voor je gezorgd. Maar na vier dagen moest ik naar huis, en toen liep het mis. Mijn man zat voortdurend in het buitenland voor zijn werk, de verpleegster van Kind & Gezin liet door omstandigheden twee weken op zich wachten, de borstvoeding wilde maar niet lukken en ik voelde me overal alleen voor staan. In mijn wanhoop heb ik naar mijn moeder gebeld, haar huilend gesmeekt of ze me wilde komen helpen, maar ik botste alleen maar op onwil: ik had dat kind zelf gewild – iets waar zij van bij het begin bezwaar had tegen gemaakt – dus moest ik het nu ook maar zien te rooien. Ik had wel vriendinnen, maar ik wilde niemand tot last zijn.’

‘De hele dag zat ik in de zetel en hoopte dat mijn kind zo lang mogelijk zou slapen. Verder deed ik alles wat ik moest doen, als een robot: hem voeden, hem baden, hem te slapen leggen. En al die tijd dacht ik: kon ik hem maar terug in mijn buik duwen, de zwangerschap achterstevoren afspelen, zodat hij uiteindelijk weer zou opgaan in een eicel en een zaadcel. Ik wilde op een gegeven moment zelfs dood. Maar het was geen actieve doodswens. Ik wilde gewoon niet meer leven, in een hoekje kruipen om er nooit meer uit te komen. Had ik toen een stevig sociaal netwerk gehad, mensen bij wie ik meteen terechtkon, ik zou nooit zo diep gezeten hebben.’

Emma’s postnatale depressie sleepte jarenlang aan. Tot ze er zo slecht aan toe was dat ze eindelijk hulp zocht bij een psychiater. Beetje bij beetje raakte ze uit de put, dankzij gesprekken en aangepaste medicatie.

‘Pas toen mijn zoon ruim drie jaar oud was, voelde ik een band met hem. Dat ik al die tijd goed voor hem ben blijven zorgen, heb ik puur aan mijn geweten te danken. Een tweede kind heb ik nooit meer aangedurfd.’

(verschenen in De Standaard op 6 december 2013)

Over ontroering

Het overkwam me voor het eerst op een zondagnamiddag.
Ik was acht jaar. Met het hele gezin keken we naar ‘Jody en het hertenjong’ (The Yearling). Het was een mooie film, over een jongetje dat een moederloos hertje opving en grootbracht. Toen het hert groter werd en vernielingen aanrichtte, werd Jody verplicht zijn eigen dier te doden.
Het gewonde hert met de kop half opgericht, het snikkende jongetje met het geweer in zijn handen: mijn keel snoerde dicht en ik kon niet anders dan meehuilen.

http://www.youtube.com/watch?v=b4CZvO2jrB0

Het was nieuw en bijwijlen hardnekkig.

Want niet zo lang daarna had ik het met dit boek.

Schoolidyllen

En nog later met de eindscène van deze film.

Met deze hele film.

En met dit kunstwerk.

De geboorte van Venus, Sandro Botticelli. Gezien in het Uffizi in Firenze.
De geboorte van Venus, Sandro Botticelli. Gezien in het Uffizi in Firenze.

En vooral met dit.

Treurend ouderpaar van Käthe Kollwitz, Duits soldatenkerkhof Vladslo
Treurend ouderpaar van Käthe Kollwitz, Duits soldatenkerkhof Vladslo

Maar ook met iets simpels als dit.

kinderbriefje

En dat.

oud koppel

Ik blijf me erover verwonderen. Tranen om verdriet dat het mijne niet is. Tranen om wat mooi is. Merkwaardig ook hoe ontroering verschuift met de tijd. Met de leeftijd. Ontroering groeit. Dat heb ik lang gedacht. Want, zo redeneerde ik, het heeft te maken met levenservaring. Ontroering en empathisch vermogen gaan hand in hand. Wie een kind heeft, zal sterker ontroerd zijn door een verhaal over een kind dat sterft. Wie liefdesverdriet kent, zal sterker ontroerd zijn door een verhaal over een onmogelijke liefde.
Dat dacht ik, maar dat denk ik nu niet meer. Ik ken tieners die snel ontroerd raken en oude mensen die nooit ontroerd raken. Leeftijd speelt geen rol. Er is iets anders in het spel.

Er was een periode in mijn leven waarin het slecht met me ging. Behoorlijk slecht. Maar ik had me voorgenomen niet te verzuipen, sterk te zijn. Of tenminste: dat te proberen. Wie sterk wil zijn, moet hard zijn, dacht ik. Dat is geen universele waarheid, maar op dat moment leek het mijn redding. Dus trok ik een schild op, waarop alles wat me pijn kon doen zou afketsen. Het werkte. Maar zoals zoveel remedies, had ook deze een bijwerking: niets deed pijn, maar niets raakte me ook anderszins. Mijn zintuigen, die me altijd zo dierbaar geweest waren, leken niet langer op een deugddoende manier in verbinding te staan met de buitenwereld. Ze registreerden wel, maar de vervoering die me tevoren soms overviel, bleef uit. Een bos rook lekker, stelde ik nuchter vast. De zonsondergang kleurde de hemel oranjerood, zag ik zonder er iets bij te voelen. Het intense verdriet was weg, maar samen met dat verdriet was alle intensiteit verdwenen. In de plaats daarvan voelde ik een leegte, die hinderlijk veel plaats innam. Enig cynisme ook. En laat dat nu altijd iets geweest zijn waar ik me ver van wilde afhouden.

Ik weet niet hoe ik genezen ben van de leegte. Vermoedelijk heeft de tijd zijn werk gedaan. Maar ineens was het daar weer. Toen ik deze muziek beluisterde.

Mijn imago zou er wel bij varen als ik kon zeggen dat Bach mijn emotionele leven gered heeft. De waarheid is dat hij op het goede moment kwam. Het hadden ook Mozart of Satie kunnen zijn, maar net zo goed Bruce Springsteen of Tom Waits. Misschien zelfs Celine Dion of Whitney Houston.

Ontroering heeft, denk ik, vooral met kwetsbaarheid te maken. Kwetsbaar durven zijn, maar ook kwetsbaar kunnen zijn. En dat is, wat geluksgoeroes ook mogen beweren, niet iets waar je op elk moment in je leven kunt voor kiezen. Het komt als het wil komen.

Het laatste woord geef ik graag aan de Nederlandse dichter Rutger Kopland, in het echte leven ook bekend als psychiater Rudi van den Hoofdakker. Voor hem heeft ontroering te maken met twee sleutelmechanismen: weemoed en herinnering.

Een mooi schilderij en een mooi gedicht roepen herinneringen op aan wat je nog nooit hebt meegemaakt. Met de weemoed die daarbij hoort: zo is het dus, alsof we even zagen hoe de wereld eruit zag toen wij er nog niet waren en eruit zal zien als wij er niet meer zullen zijn. Hoe zij haar gang gaat, ook zonder ons.’