‘Ik heb een boek geschreven,’ zei ooit iemand tegen me. ‘Een kinderboek over klokken’.
‘Echt?’ vroeg ik, en ik wist niet of ik het absurd of geniaal moest vinden.
‘Ja,’ vervolgde hij, ‘ik dacht zo: daar is nog niet veel over geschreven, over klokken.’
Nee, dat is waar, dacht ik. Net zomin als over broodmandjes, fietsbellen en dubbelzijdig plakband. Maar het was een aardige man en ik wilde hem niet in verlegenheid brengen, dus zweeg ik.
‘Ik heb het naar een uitgeverij gestuurd, maar ze vonden het niet geschikt’.
‘Jammer,’ zei ik.
‘Ach,’ glimlachte hij een beetje triest, ‘misschien is de markt nog niet rijp voor een kinderboek over klokken.’
‘Dat zou best kunnen,’ zei ik.
Ik voelde me een beetje laf. Mijn opvoeding speelde me parten. Een opvoeding waarin me altijd geleerd is eerlijk te zijn. Maar heel eerlijk: zegt ú het heel eerlijk tegen een kennis als zijn adem naar beerput ruikt? En hoe vaak wordt een eerlijk antwoord op het verzoek van een wildvreemde: ‘Je mag heel eerlijk zeggen wat je van mijn tekst vindt!’ op prijs gesteld? Juist: jamais. Of toch zelden. Pretentieuze trut!
En toch: eerlijkheid was een schone deugd bij ons thuis, een absolute waarde. Mijn moeder gaf graag het goede voorbeeld: ze zou nooit liegen tegen haar kinderen. Zo kwam het dat ik als enige kind in de kleuterklas de waarheid kende over Sinterklaas, maar toch doodsbang was als ik hem daar zo statig op zijn troon zag zitten. Kinderen geloven blijkbaar alleen maar die waarheid waar ze aan toe zijn.
Op een dag ging zelfs mijn moeders rotsvaste geloof in absolute eerlijkheid aan het wankelen. Ik was zeven jaar. We schrijven eind de jaren zestig, toen hippies in de Vlaamse volksmond nog ‘bietels’ heetten en de flower power zich vooral weerspiegelde in ons behangpapier met strakke oranje en gele bloemmotieven. En in mijn moeders pedagogische principes. De anti-autoritaire opvoeding vond ze bij nader inzien toch niet zo geweldig – daar hebben mijn ouders welgeteld één dag mee geëxperimenteerd, meer hoef ik u daarover niet te vertellen, maar dat kindjes niet door de ooievaar gebracht werden moest ik nu toch stilaan weten. Het was veel eenvoudiger: het pietje van papa heette eigenlijk penis, en het spleetje van mama liet zich ook wel eens vagina noemen, en als die penis in die vagina gestopt werd kwamen er zaadjes uit, die samen met mama’s eitje een kindje werden. Een modern kindervoorlichtingsboek van Andrew C. Andry, waarin mama- en papapoppetjes onder een laken lagen te glimlachen, moest het verhaal illustreren.
Ik vond er geen zak aan.
‘Hebben jullie dat ook gedaan?’ stamelde ik.
Mijn moeder – absolute eerlijkheid – knikte onwennig.
‘Bah!’ En dan, heel streng: ‘Maar jullie doen dat nú toch niet meer?’
Mijn moeders wangen kleurden van roze naar vuurrood.
‘Toch wel,’ klonk het.
‘Wanneer voor het laatst?’ vervolgde ik mijn kruisverhoor.
‘Vorige week vrijdag,’ piepte ze.
‘Bàh!’
En ik nam me heilig voor dat ik nooit zulke vieze dingen zou doen.
Vijf jaar later vond ik in de boekenkast van mijn ouders ‘Het volkomen huwelijk’, een generaties oud voorlichtingsboek van de Nederlandse arts Theodoor Hendrik van de Velde. Ondanks de brave titel veel heter en interessanter dan dat boek van Andrew C. Andry. Ik las het in het geniep – oneerlijk dus – en voelde me daar niet bepaald schuldig over.
Ik had toen al kunnen weten dat ik nog vaak zou zondigen tegen mijn kinderlijke voornemen.
Mijn ouders hebben me ook (voor die tijd) vrij vroeg voorgelicht. Ik moest onbedaarlijk lachen bij het idee, zeker toen mijn vader een stekker en een stopcontact als voorbeeld gebruikte. Mijn ouders verklaarden nochtans heel serieus dat het erg prettig was, ‘gemeenschap hebben’. Later telde ik in stilte hoe vaak ze ‘het’ hadden gedaan. Acht kinderen in leven, eentje gestorven. Sjonge. Negen keer dus. Dit in tegenstelling tot kennissen die maar twee kinderen hadden. Ik vond die toch een beetje zielig.
Ik herinner me ook nog hoe ik vroeg waarom ze dat eigenlijk deden en bleven doen. ‘Omdat we het graag doen,’ zei mijn moeder. Onbegrijpelijk vond ik dat. Lang geleden!
Hij/zij die niet zondigt tegen zijn kinderlijke voornemens werpe de eerste steen? Ten volle mens zijn en telkens de deur van een kast (vol gebreken) voorzichtig openen is zo héérlijk! zo zalig! Groetjes Roland