‘We moeten ons altijd met passie gooien’

Steeds meer mensen worden als bipolair bestempeld. Onterecht, vindt de Britse psychoanalyticus Darian Leader. Hij legt de link met de arbeidsmarkt. Wat vroeger als ziekelijk werd beschouwd, is nu zeer wenselijk. Manisch gedrag, zoals een acute zin voor motivatie. En meer.

In zijn Londense spreekkamer springt meteen de ligbank in het oog: het typische werkinstrument van de psychoanalyticus. Darian Leader heeft een solide reputatie opgebouwd. Niet alleen als therapeut, maar ook als opiniemaker die, onder meer in de Britse krant Tdarian leaderhe Guardian, met scherpe pen de hedendaagse kijk op mentale gezondheid fileert.

Eerder verschenen van hem de boeken Het nieuwe zwart, een tegendraadse kijk op rouw, melancholie en depressie, en Wat is waanzin?, waarin hij een nieuwe kijk op krankzinnigheid bepleit. Eind augustus verschijnt Manisch, Leaders jongste boek. Het is een essay dat op twee sporen kan gelezen worden. Als verhelderende toelichting bij bipolariteit in al zijn nuances. Maar ook als een aanklacht tegen de schijnbare alwetendheid van de neurowetenschappen. Tegen de manier waarop bepaalde aspecten van de ziekte ‘gepromoot’ worden als troeven voor een succesvol leven. En tegen het veelvuldige diagnosticeren van (vermeende) bipolariteit: ‘De patenten van de best verkopende depressiemedicijnen zijn inmiddels verstreken, dus heeft de farmaceutische nijverheid er alle belang bij een nieuwe aandoening te hypen.’

U legt een link tussen de sterke toename in het aantal diagnoses en de verwachtingen van de hedendaagse arbeidsmarkt, waarin manie bijna verheerlijkt wordt. Waarin schuilt die verheerlijking volgens u?

‘We leven in een cultuur waarin voortdurend gehamerd wordt op het belang van het verleden, van de geschiedenis. Maar in de praktijk worden we steeds meer afgesneden van die geschiedenis. Meer bepaald van onze persoonlijke geschiedenis.’

‘De kans dat we ooit een carrière zullen uitbouwen op basis van de interesses die we van kindsbeen af hadden, is kleiner dan enkele decennia geleden. Ik moet altijd denken aan de beroemde architect Frank Lloyd Wright, die vertelde hoe hij als kind al niets liever deed dan bouwen met houten blokken. Die continuïteit in een mensenleven is zeldzaam geworden, zelfs voor wie het geluk heeft naar de universiteit te gaan. De meeste mensen komen in een job terecht die ze niet bijster interessant vinden. Maar men verwacht wél de gedrevenheid en motivatie, die alleen maar bij oprechte interesse horen.’

Wat vroeger als ziektebeeld beschouwd werd, is nu iets om na te streven?

‘Drie van de kenmerken die de klassieke psychiatrie beschouwde als een onderdeel van manische depressie, worden nu gepromoot als kenmerken waarmee je het kunt maken in het leven. Een onvoorwaardelijk gevoel van eigenwaarde, een overdreven drang naar verbinding – er is iets mis mehet eilandt je als je niet op Facebook of Twitter zit – en een onbeperkte energie voor om het even wat.’

‘Interessant is dat een van de criteria voor bipolariteit 1 – want tegenwoordig heet bipolariteit een spectrumstoornis te zijn – een acute zin voor motivatie is. En precies dat verwacht de huidige arbeidsmarkt: dat we ons met hart en ziel gooien, zelfs in de stomste jobs en opleidingen. Je moet motivatie en passie faken. Dat vraagt veel van een mens. Is het dan niet logisch dat steeds meer mensen ook periodes ervaren, waarin ze hun interesse in zo goed als alles verliezen?’

En daar springt de farmaceutische nijverheid gretig op: een nieuw gat in de markt!

‘Precies. Ze buit dat fenomeen uit en labelt het als bipolariteit. Maar we moeten het onderscheid blijven zien tussen normale stemmingswisselingen, die versterkt worden door de hedendaagse samenleving, en echte manisch-depressiviteit.’

De verheerlijking van het manische reflecteert zich niet alleen in de manier waarop we met werk omgaan, maar ook in onze manier van spreken. In hoe we over een hobby praten, bijvoorbeeld. Dat heet niet langer een hobby, maar een passie.

‘Ook hier alweer datzelfde idee: dat opwinding en energie voortdurend op het maximale niveau moeten staan.’

‘Nog zoiets: we worden overspoeld met boeken die juichen over de verwezenlijkingen van manisch-depressieve wetenschappers of kunstenaars. Jaren geleden gebeurde precies hetzelfde met autisme: we moesten ineens erkennen dat autisten geweldige dingen uitgevonden of gemaakt hadden, niet ondanks maar dankzij hun stoornis. Dat is bijzonder stigmatiserend. En al even ontmoedigend voor alle anderen die gebukt gaan onder hun manisch-depressiviteit. De overgrote meerderheid die nooit in staat zal zijn tot wereldschokkende uitvindingen of het creëren van kunstwerken die wereldwijde erkenning krijgen. Het stelt een ideaal voorop waartegen mensen niet hun succes, maar hun falen afmeten.’

Hoe kunnen we het tij keren? Hoe raak je van een stigma af?

‘Door ons te ontdoen van het begrip “mentale gezondheid”. Door te erkennen dat die niet bestaat.’

Bedoelt u dat we allemaal wel in bepaalde mate aan psychische stoornissen lijden?

‘Zo zie ik het niet. Mentale gezondheid wordt verward met gradaties van sociale functionaliteit.’

‘Vrijwel iedereen is in staat te glimlachen, te trouwen en elke dag te gaan werken. Dat betekent niet dat we geen grote ontgoochelingen, neerslachtigheid of pijn kennen. We zijn geneigd mentale gezondheid te definiëren aan de hand van wat sociaal aanvaardbaar is. En daar moeten we vanaf. Ieder mens doet zijn best om het hoofd te bieden aan de psychische problemen die we soms kennen.’

‘Wat ons écht iets kan bijleren, is de verschillende manieren te bestuderen waarop mensen omgaan met wat hen zwaar valt in het leven.’

U had het daarnet over onze persoonlijke geschiedenis, en hoe de moderne mens er steeds meer van afgesneden geraakt. Ook de neurowetenschappen doen daaraan mee, want op hersenscans zie je alleen maar het heden.

‘Als alles gereduceerd wordt tot het interpreteren van oplichtende hersengebieden, dan ga je voorbij aan waardevolle zaken als onderliggende denkprocessen, familiegeschiedenissen, het persoonlijke verhaal dat iemand vertelt over hoe hij zich voelt en hoe hij in de wereld staat. Er is trouwens controverse ontstaan over de computerprogramma’s en de onderling verschillende software die gebruikt wordt om de scanresultaten te beoordelen. Het probleem werd al voorgelegd aan een aantal toonaangevende medische tijdschriften, maar naar ik begrepen heb weigeren die daarover te publiceren. De neurowetenschap wil blijkbaar koste wat het kost haar huidige reputatie – dat alles wat ze vertelt gebaseerd is op degelijk wetenschappelijk onderzoek – zuiver houden.’

U mist geschiedenis en verhalen, maar critici van de neurowetenschappen zeggen dat het ook hierin weer op hetzelfde neerkomt: bij het interpreteren grijpen we terug naar verhalen.

‘O ja. In laboratoria laat men tegenwoordig mensen een afbeelding zien van een lachend of een triest gezicht, en op basis van een brainscan gaat men vertellen hoe het met hun geluksgevoel gesteld is. Dat is toch een grap, niet?’

‘Weet je, er is niets nieuws onder de zon. Dat we ons gedragen alsof we nu pas de enige echte waarheid kennen over het menselijk brein, stoort me mateloos. Op het vlak van geesteswetenschappen zijn we min of meer in de middeleeuwen beland: alles wat de afgelopen honderd jaar onderzocht is op het vlak van psychologie, sociologie, antropologie en zoveel meer, wordt genegeerd. Maar sla een gesofisticeerd boek over neurologie open, en je botst er tussen de regels door op ideeën die er 150 jaar geleden ook al waren. Alleen worden ze nu als nieuw verkocht.’

Betekent uw kritiek op de neurowetenschap en de farmaceutische industrie ook dat u het gebruik van medicatie radicaal afwijst?

‘Ik ben niet tegen medicatie, maar wel tegen een onverantwoord gebruik ervan.’

‘Ooit werden medicijnen gebruikt om een manische aanval onder controle te krijgen. Tegenwoordig opteert men bijna systematisch voor permanente medicatie, zodat – zo luidt het in ieder geval – de kans op een terugval geminimaliseerd wordt. De recentste studies leren ons echter dat het zo niet werkt: permanente medicatie geeft een beduidend hoger risico op herhospitalisatie.’

‘Je krijgt het maar moeilijk verkocht in een wereld waarin de kijk op gezondheidszorg door geld bepaald wordt, maar wat we écht nodig hebben is een stevig netwerk van mensen, die bereid zijn mee een oogje in het zeil te houden. Een levenslang therapeutisch kader dat uit mensen bestaat. Het systeem heeft zijn deugdelijkheid al bewezen in een deel van Scandinavië, waar men begrepen heeft dat medicatie tijdelijk soelaas kan bieden, maar dat op langere termijn vooral menselijke interactie belangrijk is.’

Is het niet hoopvol dat er een tegenbeweging op gang lijkt te komen, die niet meer bereid is zomaar mee te gaan in de neiging alles en iedereen te diagnosticeren met een mentale aandoening? De DSM-5, het nieuwe diagnosehandboek van mentale aandoeningen, is bijvoorbeeld zwaar onder vuur genomen, ook door psychiaters en psychologen.

‘Ik deel je optimisme niet. Er was sprake van grote blijdschap toen het Amerikaanse National Institute of Mental Health (NIMH) zich verzette tegen de nieuwe diagnostische gids. Het gaf iedereen hoop. Maar nog geen week later kwam het NIMH op de proppen met de redenen voor hun verzet. Het programma dat ze nu voorstellen is nog erger. Nog meer uitingen van psychische nood worden gelinkt aan neurobiologie, en ze willen een categorisatie die nog veel extremer is dan die van de DSM-5. Een vrijbrief voor nog meer aandacht voor pseudowetenschappelijk onderzoek in de plaats van tijd en ruimte te geven aan wat mensen te vertellen hebben.’

(verschenen in De Standaard op 24 augustus 2013)

Over kippenvel, onweer en een bloedstollende invasie

Het gebeurde op een avond laat in september 2011.
De afgelopen dagen waren ongewoon warm geweest. Fruitvliegjes gedijden als nooit tevoren. Het afdekken van glazen rode wijn met bierviltjes was routine geworden.
Het schuifraam naar de tuin stond op een ruime kier. Het was donker geworden in de woonkamer. Alleen in de keuken brandde licht.
Ik stak mijn hoofstormy skyd naar buiten en rook een vochtige mengeling van stenen en mos, de herkenbare geur die aan onweer voorafgaat. De natuur hield de adem in. De windstilte was een gebeurtenis. Een rilling van welbehagen kroop over mijn rug.
De nachtblauwe hemel kleurde langzaam zwart en in de verte klonk gerommel, bedrieglijk bescheiden. Een dikke druppel op mijn neus. Aarzelend getik op terrastegels, houten tuinmeubelen, de omgekeerde emmer, het blad van de beukenhaag. Getik dat haastiger werd, steeds haastiger, aanzwellend tot monotoon geruis, alleen onderbroken door donder en bliksem.
Het licht in de keuken werd nu een stoorzender. Met tegenzin verliet ik mijn kier bij het schuifraam. Ik liep de keuken in, reikte naar de lichtschakelaar en wierp een zijdelingse blik op de glazen deur die ook op de tuin uitgaf. Een fractie van een seconde verwonderde ik me erover dat ik de tuin niet kon zien door het glas. Er zat iets overheen. Een verbrokkeld wit waas. Het waas bewoog.
Mijn arm bevroor nog voor ik de lichtknop aangeraakt had. Mijn voeten zogen zich vast aan de grond. Mijn mond opende zich, geluidloos. Het manshoge raam was dichtgepleisterd met maden. Klein, vette, kronkelende maden. Geen tientallen, geen honderden, maar duizenden. Mijn ogen gleden langzaam naar beneden, naar de grond. Een deel van het grut was erin geslaagd zich onder de deur door te wurmen en verkende nu de keukenvloer. Mijn ogen gleden verder. Met een zekere verbetenheid baanden de mormels zich een weg naar overal. Ze zaten in hoeken, in kanten, op de vensterbank, op de deurmat, achter de mand die tegen de muur stond.
Ik voelde pijn in mijn aderen. Mijn gestolde bloed begon weer te stromen. Ruwe borstels, kokend water, een blik die kon doden: meer had ik niet.
En meer had ik ook niet nodig.

rain-drops-on-the-pavement-slow-motionEen halfuur later hapte ik naar adem bij het schuifraam, en probeerde me heel hard niet voor te stellen hoe stenen en mos ook een beetje naar gekookt vlees roken.

 

 

 

Voor diehard filmfans: het laatste deel van het verhaal laat zich graag lezen met deze soundtrack op de achtergrond http://www.youtube.com/watch?v=Me-VhC9ieh0

Red het kind! (of net niet?)

De onderzoeken die ons vertellen wat er allemaal misloopt – of juister: mis zou kunnen lopen – met onze kinderen, volgen elkaar in sneltempo op. Tijd voor advies, voor dringende en dwingende raad. En alweer voeding voor ouderlijke onrust en zelfs overbezorgdheid. We kunnen ook de schouders ophalen en kiezen voor koppigheid. Maar het schuldgevoel ligt altijd op de loer.

Afgelopen donderdag kregen bezorgde ouders twee verontrustende berichten voor de prijs van één krant. Van gamen krijg je rugproblemen – dat klinkt bedrieglijk gezellig, zo op rijm – en Kind & Gezin vindt dat kinderen tot de leeftijd van zes jaar extra vitamine D moeten krijgen, omdat die – blijkens een studie van het UZ Brussel – onvoldoende in de voeding aanwezig is.

Links klonk een diepe zucht, rechts werd met de ogen gerold en in de verte groeide er lichte paniek en dijde de ouderlijke bezorgdheid alweer uit tot overbezorgdheid. Ziedaar de simpele samenvatting van wat in mijn omgeving gebeurde.

Martijn F. Overweel
Martijn F. Overweel

Het zal natuurlijk wel kloppen dat kinderen en jongeren vaker een bepaald type rugproblemen hebben dan vroeger. Weinig beweging, lang in dezelfde houding zitten: het is een klacht die we al in de jaren zeventig hoorden, toen televisietoestellen het centrale meubelstuk werden in veel woonkamers. Vandaag zijn daar computers, iPads en dergelijke meer bijgekomen. We moeten nu zelfs vrezen voor bochels op de prille kinderrug: de ‘zitbochel’ of de ‘gameboyrug’ heet dat dan.

Het waren orthopedisch chirurgen die hun bezorgdheid hierover ventileerden, zij die de échte probleemgevallen te zien krijgen. Het nare van dit soort berichten is dat ze – ook al ligt een terechte bezorgdheid aan de basis – een veralgemeende onrust veroorzaken in een wereld waarin ouders al om de haverklap om de oren geslagen worden met de mogelijke gevaren, ziektes, kwalen en persoonlijkheidsstoornissen die het geluk en de gezondheid van hun kinderen bedreigen. Met een nooit aflatende stroom goede raad en dwingende adviezen, die elke goedmenende ouder het gevoel geven voortdurend te kort te schieten.

kinderarbeid VietnamSta me toe het even cru te stellen: de toegenomen rugproblemen behoren tot de risico’s van een luxueus, westers leven. Ik wil niet weten hoe het met de rug gesteld was van kinderen die tot begin twintigste eeuw dag na dag de boot van hun ouders voorttrokken, voorover gebogen stonden aan een weefgetouw, of gehurkt onder de spinmachine zaten om kapotte draden te herstellen. Ik wil niet weten hoe het met de rug gesteld is van kinderen elders op de wereld, die elke dag urenlang water, hout of stenen moeten sjouwen.

Roekeloosheid

Nog zoiets. Individuele drama’s worden keer op keer aangegrepen om alweer een nieuw advies te formuleren. Een meisje van negen dat sterft na het eten van een slecht doorbakken biefstuk: dat is erg, laat daarover geen twijfel bestaan. Maar in de plaats van te benadrukken hoe uitzonderlijk zoiets is, krijgen we vooral te horen dat niet doorbakken rundvlees eigenlijk uit den boze is. Weg met carpaccio, steak tartaar en sappige biefstuk, bleu of saignant gebakken, zoals het hoort. Ruim baan voor de droge, vezelige lap vlees, die niet meer dan de herinnering aan smaak in zich draagt. En samen met de biefstuk, verliest ook het leven een beetje smaak. Want wat leuk en lekker is, wordt steeds vaker aan banden gelegd.
Aan een rotvaart fietsen met de haren in de wind: ik vond het heerlijk als kind. Ik vind het nu nog steeds heerlijk. Maar het vraagt een olifantenhuid en lef dat aan roekeloosheid grenst om je kind vandaag nog zonder fietshelm te laten fietsen. Het kan vallen. Op zijn hoofdje. Het kan doodgaan. Laten we onze kinderen misschien leren om ook thuis, de plek waar de meeste dodelijke ongelukken gebeuren, een helm te dragen. En kijk: ik voel me op slag schuldig, omdat ik de zin van fietshelmen in twijfel lijk te trekken. Maar die vervloekte controledwang en –drang die ons – vooral wanneer het over kinderen gaat – zo in de tang houdt, de illusie dat we het leven schokvrij kunnen inrichten, waardoor ons nauwelijks nog rust en spontaneïteit gegund lijkt in de omgang met kinderen: ze zorgen voor een permanente onrust, een steeds loerend schuldgevoel bij veel ouders.

Wondervitamine?

En dan is er de vitamine D-kwestie. De wondervitamine, die ons moet behoeden voor allerlei gezondheidsproblemen van botontkalking, over darmkanker tot hartaandoeningen, en die we volgens nogal wat medici nooit genoeg kunnen binnenkrijgen via onze – toch behoorlijk rijke en gevarieerde – voeding. Het enthousiasme voor vitamine D-suppletie heeft stilaan de hele westerse wereld in haar ban. Ook bij ons wordt ze nu gehypet als onontbeerlijk voor een gezonde botontwikkeling van jonge kinderen. Nochtans zijn er ook kritische stemmen, die het nut van extra vitamine D in twijfel trekken. In het academisch-medische tijdschrift ‘Annals of Internal Medicine’ verscheen in februari 2013 een artikel over de reserves die leven bij de US Preventive Services Task Force. Zij constateerden dat er onvoldoende bewijs bestaat om aan te nemen dat extra inname van vitamine D, gecombineerd met calcium, botbreuken helpt te voorkomen bij wie premenopauzaal is. Laten we aannemen dat kinderen ruim in deze groep vallen. Verder bestaat er een grote statistische onzekerheid over de invloed op het voorkomen van kanker. Door de tegenstrijdige resultaten luidt het advies ginder: stoppen met de extra toediening. Of die redenering in rechte lijn mag worden doorgetrokken naar de toediening bij kinderen is niet duidelijk. Maar een vraagteken en een minimum aan kritische reflectie moet kunnen.

Mijn kinderen zijn inmiddels gezond en wel volwassen. Extra vitamine D hebben ze nooit gekregen. Ik zou graag stoer beweren dat ik, gesteld dat ik op dit moment een jonge moeder was, mijn voeten zou vegen aan heel dat advies. Wegens te vaag, te omstreden, te dwingerig. De kans is echter reëel dat ik de moed niet zou hebben om tegen de stroom in te roeien, dat ik een schaap tussen de schapen zou zijn en mijn kinderen gedwee zou vitamineren. Omdat ik wellicht niet bestand zou zijn tegen de opgetrokken wenkbrauwen en de al dan niet expliciete veroordeling van mijn koppigheid. Door Kind & Gezin, door de medische wereld, door andere ouders. Maar vooral omdat ik het gevoel zou hebben een onverantwoordelijke moeder te zijn. Want je weet maar nooit.

Kunstmatige angst

Ook los van de vitamine D-discussie kunnen we ons de vraag stellen of ouderlijke (over)bezorgdheid zich niet te snel kristalliseert in medische overconsumptie, iets waar uiteindelijk vooral de farmaceutische nijverheid beter van wordt. Toen longarts Chris De Boeck onthulde dat bijna de helft van de baby’s minstens één keer per jaar medicatie tegen astma krijgt, terwijl dat slechts in tien procent van de gevallen nodig is, reageerden Patrik Vankrunkelsven, docent huisartsgeneeskunde aan de KU Leuven, en Marleen Finoulst, arts en hoofdredacteur van Bodytalk, meteen in een opiniestuk in de krant De Morgen: ‘België zit voor zeer veel medicijnen in het Europees koppeloton’.

Dat is geen onschuldige tendens. Ouders hebben van nature de neiging om hun kinderen te beschermen. We wapenen ons tegen het ergste, maar dat kunnen we maar nadat we ons het ergste voorgesteld hebben. Vandaag krijgt dat ouderlijke beschermingsinstinct nauwelijks de kans om zich op natuurlijke wijze te manifesteren. Tientallen goedbedoelende – en soms minder goedbedoelende – instanties zijn ons voor. Met zwaaiende vinger en diepe frons tussen de wenkbrauwen worden we gewezen op allerlei reëel of imaginair gevaar. En dat werkt. Want in niets zijn ouders zo kwetsbaar en beïnvloedbaar als in de liefde voor hun kinderen. Het geeft gepieker. Zijn we wel verantwoord genoeg bezig? Zijn we niet onvoorzichtig, nalatig, laks? En het geeft angst. Kunstmatige angst over wat er zou kunnen gebeuren. Misschien. Ooit. Als we ons voortdurend de vraag blijven stellen ‘Zou dat kunnen gebeuren?’, dan horen we ook voortdurend het enig mogelijke antwoord: ‘Ja’. Angst. Zinvoller zijn de vragen ‘Zal het gebeuren?’ of ‘Gebeurt het?’ De kans op een beangstigend ‘ja’ wordt dan meteen veel kleiner.

De Duits-Amerikaanse psycholoog en filosoof Erich Fromm schreef in zijn boek ‘Het hart van de mens’ over de kwalijke effecten van ouderlijke – meer bepaald moederlijke – overbezorgdheid: ‘Ze beschadigt het kind niet op een voor de hand liggende manier, maar misschien wurgt ze wel langzaam zijn levensvreugde.’ En kijk, dat doet weer denken aan dat andere recente krantenbericht. Weer zo’n ‘uit onderzoek blijkt’-bericht van kort geleden: dat overbezorgde ouders meer kans hebben op een depressief kind. Het geeft een merkwaardige metatoestand: kunnen we ons zorgen maken over het feit dat we ons te veel zorgen maken, waardoor we riskeren ons kroost met een depressie op te zadelen. Wat een geluk dat ook daar weer pillen voor bestaan.

(verschenen in De Standaard op 10 augustus 2013)

kinderarbeid boot

Liefde is de laatste vorm van waanzin die ons rest

Een biografie van de liefde wilde Lisa Appignanesi schrijven. Van de prille liefde tussen moeder en kind, over de gekmakende pieken en dalen van de hartstochtelijke liefde, tot de rust en houvast die vriendschap kan bieden. ‘Alles over de liefde. Anatomie van een onbeheersbare emotie’ is een reis langs ‘onze laatste sociaal aanvaarde vorm van waanzin’.

Lisa AppignanesiZe heeft charme en pit, Lisa Appignanesi (65). Rugpijn doet haar om de haverklap uit haar stoel opveren, vermoeidheid en nervositeit hebben haar weer naar de sigaret doen grijpen – ‘ik ben enkele weken geleden gestopt’, maar de enthousiaste verhalenvertelster in haar is goddank ongedeerd. Alles over de liefde is een panoramisch boek: een brede kijk op de vele gezichten van de liefde. Op wie worden we verliefd en waarom? Waarom blijven sommigen maar keer op keer verliefd worden? Waarom bedriegen we? Hebben mannen en vrouwen op dezelfde manier lief? En hoe zit het met de veranderde betekenis van seks en intimiteit? Het boek sluit vrijwel naadloos aan op Gek, slecht en droevig, dat Appignanesi enkele jaren geleden schreef over de geschiedenis van vrouwen en psychiatrie. Want verliefd zijn is altijd een beetje waanzin.

U noemt liefde een van de laatste sociaal aanvaarde vormen van waanzin. Bestaat de kans dat we ook daarin onze vrijheid verliezen?

‘Ik maak me daar soms zorgen over, ja. Ga maar eens na hoe uitgebreid ons classificatiesysteem voor psychische stoornissen vandaag is: het zit tjokvol verschijnselen die we ooit als normaal of gezond beschouwden. Liefde is de enige vorm van gekte die ons als mentaal gezonde mensen nog rest. Passionele liefde gaat over extase en over lijden: dat lijkt op waanzin. Nu goed: dat is het ook. En wat dan nog? Binnenkort maakt men ons misschien wel wijs dat het veel verstandiger is een pilletje te nemen om op een gecontroleerde manier de extase te bereiken en om ook sneller uit het dal weer naar boven te klimmen. Ik vrees dat de liefde ons als laatste extreme ervaring dreigt afgenomen te worden.’

Is het niet zo dat de passionele liefde juist sterk geromantiseerd en op handen gedragen wordt in onze cultuur?

‘Dat klopt. Ze fascineert ons en we hebben haar in zekere zin ook nodig. Verliefdheid en hartstocht veranderen je. En tegelijk leer je veel over jezelf en andere mensen. De obsessie waar je aan lijdt, zorgt ervoor dat je doorlaatbaar wordt. Je bent veel ontvankelijker voor andere mensen in die periode. De heftigheid van je gevoelens dwingt je om na te denken over wie je bent en wat je zou kunnen worden. Een mens kan jarenlang, zelfs decennialang, op zijn hoede zijn voor de liefde. Ze wordt op een afstand gehouden, verketterd, bij het vuil gezet. Maar dat kan omslaan en ik denk dat het goed is als het gebeurt. Ik houd heus geen pleidooi voor lijden. Maar ik geloof wel dat dit soort lijden je sterker en rijker kan maken.’

Het valt op dat seks verkoopt, maar dat onze grootste fascinatie naar de liefde blijft uitgaan. Of zeg ik dat alleen maar omdat ik een vrouw ben?

‘Uit mijn interviews, lezingen en observaties heb ik geleerd dat mannen net zo ontvankelijk zijn voor liefde en verliefdheid als vrouwen. Het culturele cliché dat mannen niet willen praten over de liefde, dat ze er niet eens aan willen dénken, leeft vooral in Angelsaksische landen. Ik krijg ontzettend veel reacties op dit boek en een grote helft daarvan komt van mannen. Ze worstelen vooral met het begrip mannelijkheid. Hun rol is zo vaag geworden. Als ze geen oorlog hoeven te voeren en niet langer de beschermer van de familie hoeven te zijn, waarin ligt hun sterkte dan nu? Ook seks is voor hen, en bij uitbreiding voor iedereen, verwarrend geworden. Het is niet alleen uit de taboesfeer gehaald, neen, je moet seks hebben, consumeren, najagen, zoveel je maar geven kan. Als je dat niet doet, dan heet het dat je ongezond, ongelukkig en onvervuld bent. Het gevolg is dat veel mensen zich in deze wereld van potentiële overdaad zorgen maken over hun seksualiteit. Maar geen nood: gelukkig bestaat er intussen een zeer ruime adviescultuur om je te vertellen hoe je die zorgen aanpakt (lachje). De opwinding die mensen met seks associeerden toen het nog verboden was, zijn we grotendeels kwijtgespeeld. We moeten ons daarover bezinnen.’

Pleit u nu voor een terugkeer naar een strengere seksuele moraal?

‘O neen, ik wil niet klinken als een preutse oude vrouw, alsjeblief! Schrijf maar dat ik seks fantastisch vind (lacht). Het jammere is alleen dat we het losgemaakt hebben, het tot fetisj gemaakt hebben. En ik denk, neen ik zie, dat dat niet genoeg is voor de meeste mensen. We hebben behoefte aan betekenis. Ik heb de indruk dat jonge mensen weer op zoek gaan naar die betekenis. Ze proberen zich te herpositioneren na alle overdaad.’

U schrijft dat u nog steeds de tranen in uw ogen krijgt wanneer u het liedje ‘A la claire fontaine’ hoort. Vooral de zinnen ‘Il y a longtemps que je t’aime. Jamais je ne t’oublierai’. Waarom raakt dat liedje u zo sterk?

‘Ik was nog een kind toen ik het voor het eerst hoorde. Ik vatte de woorden niet helemaal, maar er hing mysterie rond. Het ging over liefde uit het verleden, die er in het heden nog steeds was. En het reikt naar de toekomst, waarin alleen nog de herinnering en het verlangen overblijven. Het heeft met nostalgie te maken, met hunkering ook. Met heimwee naar de tijd waarin het gevoel nog niet benoemd hoefde te worden. Zolang je een klein kind bent dat zich koestert in moederliefde, is er alleen maar dat gevoel. Zodra de liefde in woorden gevangen wordt, kom je in een rationele wereld terecht. En toch blijven we ons leven lang hunkeren naar de tijd toen we als twee zielen op een vanzelfsprekende manier één waren.’

Alles-over-de-liefdeIs het niet gek dat er maar één woord bestaat om liefde te vatten? Passionele verliefdheid kun je toch niet onder één noemer brengen met liefde tussen ouders en kinderen, broers en zussen.

‘Ik geloof dat de energie in al die vormen van liefde vergelijkbaar is. In elke vorm van liefde zit wel een element van passie. Er zit vaak een seksueel gevoel in. Tussen moeders en hun jonge kinderen hangt onmiskenbaar een sterke sensualiteit, dezelfde energie die je bij seks voelt. Het is natuurlijk niet helemaal hetzelfde, maar die onweerstaanbare behoefte om aan te raken, te strelen, te kussen is in beide gevallen even sterk. We experimenteren voortdurend met alle mogelijke vormen van liefde. In de loop van ons leven kunnen we zelfs met één mens veel soorten liefde beleven. Een passionele liefde hoeft heus niet in de dood te eindigen, zoals het romantische cliché ons wil laten geloven. Het kan overgaan in een gesettelde liefde. In pure vriendschap soms. En wellicht zullen er ook periodes van haat tussen zitten. Want zolang er haat is, is er liefde. Haat is niet de keerzijde van liefde. Desinteresse, onverschilligheid is dat wel.’

U zet zich af tegen de neiging om alles wat menselijk is te bekijken vanuit evolutionair-biologisch perspectief. Ook de puur neurologische kijk op liefde zint u niet. U haalt uw wijsheid liever bij schrijvers en filosofen. Vaart u bewust tegen de stroom in?

‘Mensen zijn toch veel ingewikkelder dan een stelletje neuronen, dan wat bedrading in de hersenen. Nu vertellen wetenschappers ons met veel tamtam dat het goed is als we kinderen aanraken en knuffelen. Je ziet het in de hersenen, en je kunt nu ook meten in welke mate het hun stress doet verminderen. Goed voor die wetenschappers! Miljoenen moeders uit de hele wereld hadden hen dat natuurlijk allang kunnen vertellen.’

‘Wetenschappers zijn ook maar mensen. Ze gaan voortdurend op zoek naar bevestiging voor dingen die ze eigenlijk al wisten. Ik zeg niet dat wetenschappelijk onderzoek niet waardevol kan zijn, maar als het over de liefde gaat, kan het op geen enkele manier op tegen de verhalen die mensen vertellen. Rationaliseren doen we alleen maar als we excuses of een verklaring zoeken. We leven in een tijd waarin we alle antwoorden zoeken in chemische en biologische modellen. Het is te simpel, te onvolledig.’

Uw boek eindigt met een pleidooi voor vriendschap. Is vriendschap voor u de hoogste vorm van liefde?

‘Dat is te kort door de bocht. Het is wel zo dat vriendschap in verschillende periodes in de geschiedenis als hoogste vorm van liefde beschouwd werd. Neem nu het oude Griekenland: aan de basis van het filosofische discours lag de conversatie tussen vrienden die elkaars talent bewonderden. Die wederzijdse waardering van wat de ander in zich heeft is, denk ik, hoogstaander dan de bliksemschicht van de hartstocht. Ik denk dat we in dit tijdsgewricht vriendschap gaan herwaarderen zijn. Familieleden zwermen uit over de hele wereld, liefdesrelaties gaan kapot. Maar voor onze vrienden kan onze affectie een leven lang blijven duren. We voelen ons allemaal weleens verdwaald op de wereld, op de dool. Vrienden kunnen ons het gevoel geven dat we weer thuis komen. Vriendschap is een vorm van liefde die we meer naar waarde moeten leren schatten.’

Had u dezelfde accenten gelegd indien u dit boek pakweg twintig jaar geleden geschreven had?

‘Misschien niet. Maar ik ben blij dat ik dit boek nu pas geschreven heb. Ik heb zoveel verschillende soorten liefde gekend. Ik heb zelf een levensgeschiedenis in de liefde. Pas nu kan ik een stap achteruit zetten en reflecteren. Ik hoop dat andere mensen er iets aan hebben. Maar ik wilde in geen geval een zelfhulpboek schrijven. De zelfhulp- en adviescultuur maakt juist dat mensen zich slechter gaan voelen. Ik wilde verhalen brengen. Over het paradoxale wezen dat de mens is. Over de bokkensprongen van de liefde, over de schoonheid ervan. En over die vormen van liefde die te weinig gewaardeerd worden omdat ze altijd in de schaduw van de hartstocht blijven staan.’

(verschenen in De Standaard Magazine 12 november 2011)