De passie van de pelgrim

Het nieuws over het zware treinongeval overschaduwt de verhalen over tochten naar Santiago De Compostela. Maar de begeestering waarmee pelgrims over hun ervaringen vertellen, steekt jaar na jaar het vuur aan de lont bij een groeiende groep anderen. En wie het eens gedaan heeft, lijkt voor altijd betoverd. ‘Het was deugddoend, rustgevend en zeer, zeer bevrijdend.’

pelgrimZe waren met 1.502, de Vlamingen die vorig jaar – met het oog op een pelgrimstocht – de geloofsbrieven aanvroegen bij het Vlaams Genootschap van Santiago de Compostela. En dat zijn dan alleen nog maar diegenen die zich melden. Jaar na jaar neemt de belangstelling toe. Een kwart van de pelgrims kiest voor een fietstocht, maar de overgrote meerderheid legt de weg af zoals het oorspronkelijk bedoeld was: op het ritme van de traagheid, te voet.

Katrien Lefever werd al heel jong moeder, en voelde een sterke behoefte om eindelijk eens iets voor zichzelf te doen. In 2010 was het zover: ze stapte in vijf weken van Saint-Jean-Pied-de-Port in de Franse Pyreneeën naar Compostela.

‘Het was een oefening in loslaten. Ik heb me vaak afgevraagd of ik het wel zou aankunnen, helemaal alleen. Zonder de zekerheid van mijn gezin en mijn vertrouwde omgeving. Maar het werd een ongelooflijke ervaring, om nooit te vergeten. Leven op het ritme van het stappen. Met niets anders bezig zijn dan met wandelen, eten en slapen. Dag na dag. Sober eten ook, zonder vlees. En dan de vreemde vaststelling dat je leven thuis altijd maar verder weg lijkt, terwijl het besef van hoe waardevol het is, scherper wordt. Het reisdoel mag dan wel Compostela zijn, voor mij was de weg ernaartoe veel belangrijker. Het verandert een mens blijvend.’

Moeilijk thuiskomen

Drie jaar later werkt de intense beleving van toen nog steeds door. Maar thuiskomen was niet evident. ‘Als ik eerlijk ben: dat was het moeilijkste van de hele tocht. Ik was zo vol van alles wat ik meegemaakt had, dat ik het onmogelijk in woorden kon vatten.’

Voor Claude, die liever alleen met zijn voornaam in de krant komt, werd het een fietstocht. Zijn reden? De erfenis, die hij van een overleden tante kreeg. ‘Ik vond dat ik dat geld moest verdienen. Dat ik iets terug moest doen. Ik ben naar Compostela gefietst om mijn dankbaarheid te uiten.’

Claude genoot van de fysieke inspanning. Maar het doel – Compostela bereiken – was voor hem belangrijker dan het onderweg zijn. ‘Het einde bekroont het werk. En ik zou in geen geval opgegeven hebben. Het mocht duren wat het duurde. Maar ik ben wel onder de indruk gekomen van de grote openheid die ik ontmoet heb: zoveel mensen van over heel de wereld, die allemaal hetzelfde doel voor ogen hebben. Wie bereid is zich open te stellen, voelt al snel hoe bijzonder dat is.’

Een parallelle wereld

Judith-Vanistendael-c.-Daphne-Titeca-1Voor striptekenares Judith Vanistendael werd haar voettocht naar Compostela om meer dan één reden een bijzondere reis. ‘Ik wilde een pauze nemen in mijn leven. Er waren een paar dingen die ik achter me wilde laten, zodat ik voortaan over een “voor” en een “na” zou kunnen spreken. Dat was goed voor iedereen: niet alleen voor mij, maar ook voor mijn kinderen, die thuis achterbleven.’

Zes weken was ze onderweg, vanuit de Franse Pyreneeën. Na een tweetal weken stappen begon ze een wezenlijk verschil te voelen: ‘Het leek alsof ik in een parallelle wereld terechtkwam. Ken je de runner’s high, de euforie die lopers na enige tijd soms ervaren? Iets gelijkaardigs gebeurt wanneer je wekenlang elke dag een grote afstand wandelt: je komt in een meditatieve toestand terecht, een ander soort bewustzijn. Niet iedereen ervaart het zo. Ik heb ook mensen ontmoet die alleen met de fysieke inspanning bezig zijn en niet zozeer emotioneel geraakt worden door de tocht. Maar op mij heeft het een diepe indruk gemaakt. Het was deugddoend, rustgevend en zeer, zeer bevrijdend.’

‘Na een viertal weken merkte ik dat ik bijna alle interesse verloren was in mijn Belgische bestaan. Het leek allemaal zo veraf. Bovendien – en dat maakte de reis extra bijzonder voor mij – heb ik onderweg mijn nieuwe liefde ontmoet, met wie ik nu samen aan een beeldverhaal werk.’

Judith hield een blog bij over haar pelgrimstocht (judithvanistendael.wordpress.com) en er zijn concrete plannen voor een boek. De voettocht ligt alweer drie jaar achter haar. Twee jaar lang werkte de rust in haar hoofd en leven door, maar het heilzame effect lijkt stilaan uitgewerkt. ‘Ik begin me weer druk te maken over stomme dingen. Maar de gedachte dat ik maar mijn rugzak hoef te nemen als ik wil vertrekken, en dat niemand me zal tegenhouden, vind ik heel fijn. De fascinatie blijft. Er iemand over horen vertellen of simpelweg die schelp zien, kan me nog steeds ontroeren.’

Een bijzonder tolerante weg

arnout haubenDie ontroering ligt meteen ook op de loer bij programmamaker Arnout Hauben. Enkele jaren geleden trok hij voor Man bijt hond met een camera op pad, en kwam terug met ‘De weg naar Compostela’, een pareltje van een reisverslag in vele schuifjes. ‘Ik ben oprecht blij als iemand me nog eens belt om erover te praten,’ klinkt het. ‘Het is een ervaring die me nog steeds niet loslaat.’

De typische pelgrim bestaat niet, stelt ook hij vast. Iedereen heeft zijn reden om te doen wat hij doet. Een bijzonder tolerante weg, noemt hij het. Deftige Amerikaanse dames die hun bagage door een taxi van slaapplaats naar slaapplaats laten brengen, pure sportievelingen, diepgelovige wandelaars, jonggepensioneerden die hun leven willen herevalueren, mensen die een persoonlijk drama of een ellendige ziekte van zich willen afstappen: ze gedijen perfect naast elkaar, niemand wordt scheef bekeken of veroordeeld.

‘Na een week stappen voelde ik hoe het bloed door mijn lijf stroomde, hoe mijn zintuigen stilaan op scherp gingen staan. Ik rook het eten in de huizen onderweg, ik zag hoe de fietser die me passeerde maar één been had… De traagheid van het stappen maakt je zoveel ontvankelijker voor kleine dingen. En precies in die details vond ik vaak een mooi aanknopingspunt voor een gesprek.’

Vreemde intimiteit

Of hij tot grote inzichten gekomen is onderweg, weet Arnout Hauben niet. Maar het heeft hem rustiger gemaakt, merkt hij. En ervoor gezorgd dat hij op een andere manier op zoek ging naar verhalen. ‘Ik merkte dat de klassieke ietwat agressieve manier van interviewen niet de beste verhalen opleverde. Toen ik dat losliet en me openstelde voor wat zich toevallig aandiende, veranderde dat. Ik heb écht leren luisteren naar mensen.’

Het onderweg zijn schept een vreemde intimiteit onder pelgrims en bewoners langs de route. Volslagen onbekenden die hun diepste zielenroerselen met elkaar delen: alledaags is het niet.

Hauben: ‘Ik heb de indruk dat pelgrims gemakkelijk in vertrouwen genomen worden. Je bent er maar even. Het is veilig. Maar het veronderstelt wel enige wederzijdsheid. Je hebt het recht niet te vissen naar verhalen van anderen, als je niet bereid bent in je eigen ziel te laten kijken. Te praten over je leven, over je angsten ook. Ik heb onderweg dingen aan wildvreemden verteld, die ik zelfs aan mijn beste vriend nooit heb gezegd.’

(verschenen in De Standaard op 29 juli 2013)

Wie een vagina heeft (en er ook iets over te zeggen wil hebben), kan niet anders dan een feministe zijn

Een ontwapenend grappige en slimme feministe, dat is Caitlin Moran ten voeten uit. In haar boek ‘How to be a woman’ schetst ze haar kijk op vrouwelijkheid, aan de hand van haar eigen levensverhaal. Stout, goudeerlijk en met veel gevoel voor zelfrelativering. Eén ding staat vast: wie een vagina heeft en er ook iets over te zeggen wil hebben, kan niet anders dan een feministe zijn.

Het eerste wat ik er spontaan uitflap wanneer ik Caitlin Moran de hand schud, is dat ik me tijdens het lezen van haar boek zo bloody normal voelde. Niet meteen een standaard-openingsvraag van een interview met een schrijver, maar daar tilt ze niet aan. ‘Why thank you, darling! Dat hoor ik van zo veel vrouwen’, zegt ze met een ontwapenende glimlach. ‘Is het niet veelzeggend dat we ons opgelucht voelen omdat we normaal schijnen te zijn?’

Vrouw-zijn-hoe-doe-je-datEn dan volgt een niet te stuiten, enthousiaste vloed aan verhalen en ideeën. Eerst moet ze kwijt dat ze net op stap is geweest met twee reporters van het Nederlandse tv-programma De wereld draait door, die haar hun penis lieten zien, zomaar op een brug in Amsterdam. Eentje met en eentje zonder haar – geef haar maar de eerste. Ze is een schaamhaarfan, wat ze overigens ook in haar boek met veel brio duidelijk maakt. ‘Vaginaretro’ noemt ze zichzelf. En ze fulmineert tegen de kale-kutjesmode: ‘Krijg de PEST, pornografische-zeden-die-hun-weg-hebben-gevonden-in-mijn-onderbroek. KRIJG DE PEST.’ Tijdens het gesprek snoept ze kaas, trekt ze af en toe haar ene knie tot tegen haar kin, haalt ze haar vingers door het haar om er de knopen uit te trekken, vloekt en lacht ze. Daar gaan we: negen keer Caitlin Moran over vrouw-zijn.

1. OVER EERLIJKHEID

‘Vrouwen zijn niet eerlijk tegen elkaar. We liegen over veel dingen, of we zwijgen erover. Tenzij we heel veel gedronken hebben (lacht). Nee hoor, we masturberen niet of nauwelijks. We hebben geen abortussen. En de dag waarop ons kind geboren wordt, is de mooiste dag van ons leven. Dat ik in mijn boek onverbloemd vertel over mijn ervaringen met masturbatie, menstruatie, abortus, bevallen en zoveel meer, noemt men revolutionair en verbijsterend. Dat zegt veel over hoe vrouwen over zichzelf denken. Veel dingen die essentieel zijn voor ons vrouw-zijn houden we geheim. En de belangrijkste reden daarvoor is schaamte. We schamen ons omdat we normaal zijn. En vaak worden we ervoor gestraft. Het hoort niet.’

‘Ik heb al mijn schaamte opgebruikt voor mijn achttiende. Toen ik jong was, geneerde ik me voor alles. Tot ik begon te zien dat datgene waar ik me voor schaamde fascinerend was in al zijn normaalheid. Ik begon te schrijven over dingen waarover niemand ooit eerder had geschreven. Dat is een groot voorrecht voor een schrijver. Toen ik in mijn column in The Times voor het eerst vertelde over mijn abortus, kreeg ik een reactie van een beroemde feministe: zij had nooit de moed gevonden om zo eerlijk over haar abortus te schrijven. Ze was bang. Maar als iedereen veel opener en eerlijker zou vertellen, dan zou iets als abortus ruimer aanvaard worden en zou men ook stoppen met vrouwen schuldgevoelens aan te praten.’

2. OVER SEKSISME

‘Voor de tweede feministische golf was er sprake van expliciet seksisme. Het was duidelijk, het hoorde erbij, we hadden er vrede mee. Een rotsituatie, eigenlijk. Het seksisme van vandaag is veel subtieler, en daardoor ook veel moeilijker te counteren. Het heeft geen zin om er meteen in te vliegen, het houdt geen steek. Het is, zoals ik in mijn boek schrijf, als een vage schimmelgeur in de gang te lijf gaan met een broodmes. Soms zie ik op Twitter dingen die me vreselijk kwaad maken, waarop ik het liefst zou reageren met: “Fuck off, seksistische klootzak!!” Maar als je domheid bevecht met woede, dan hoort niemand wat je eigenlijk wilt zeggen. Ze zullen op hun beurt met een emotie reageren op jouw emotie, en dat maakt je alleen maar zwakker. Dus adem ik diep in en uit en reageer ik als een vriendelijke, geduldige, maar strenge moeder: “Hm, dat was niet zo netjes, hè? Als je zo doorgaat, zal ik je jammer genoeg moeten blokkeren.” Dat helpt dus wel. Ik kan het iedereen aanbevelen.’

3. OVER HUMOR

‘We horen voortdurend dat vrouwen niet grappig kunnen zijn. Dat ik op een grappige manier geschreven heb over vrouw-zijn is een politieke daad op zich. Veel dingen die mannen doorgaans kunnen, kan ik niet. Ik ben fysiek niet sterk. Ik kan niet vechten. Ik ben een waardeloze ruziemaker, want ik begin snel te huilen. Maar humor heb ik wel. Het is mijn enige wapen, en dat geldt voor wel meer vrouwen. De fout die we maken is dat we grappig proberen te zijn zoals mannen grappig zijn: kort op de bal, razendsnel, zoals je in bepaalde tv-programma’s ziet. Programma’s die door en voor mannen gemaakt zijn, en waarvan mannen de spelregels bepalen. Eigenlijk leggen ze gewoon hun penis op tafel om te kijken wie de grootste heeft. Vrouwen hebben geen penis. Ik bedoel: die manier van grappen maken werkt niet voor ons.’

‘Het heeft jaren geduurd voor ik erachter was dat je als meisje niet kunt meedoen aan een jongensspelletje en winnen. Nooit! Op dat vlak ben ik een separatist geworden: meisjes moeten hun eigen spel spelen en daarin proberen uit te blinken. Daarom ben ik zo gek op Twitter. Ik kan er mijn stand-upshow opvoeren en anderen kijken toe. Ik bepaal de regels en het tempo.’

4. OVER FEMINISME

‘Het feminisme is gestold tot een discussie tussen academici. Veel vrouwen van mijn leeftijd hebben er geen idee meer van waar het over gaat. Het oogt allemaal zo serieus, zo humorloos, zo intellectueel. Daarom gaan ze er verkeerdelijk van uit dat het niets voor hen is. Maar de oorsprong van het feminisme was veel meer dan een intellectuele discussie. Het was emotie, opwinding! Revolutie, rock-‘n-roll! Dat gevoel zijn we kwijtgeraakt. Ik wil het hedendaagse feminisme opnieuw opentrekken naar kleinere, voor de hand liggende problemen die vrouwen net zo goed dwarszitten.’

‘Ik ben geen academica, ik ken de juiste termen niet, maar ik ben een voorstander van een nultolerantiebeleid voor patriarchale lulkoek. Bij alles wat anderen ons opleggen of wat we onszelf opleggen, moeten we ons afvragen: doen mannen dat ook? Stellen we dezelfde eisen aan hen? Behandelen we hen op dezelfde manier? Als dat niet zo is, dan hoort het in de categorie patriarchale lulkoek thuis, en dan moeten we er vooral hard om lachen.’

‘Ik hoop van harte dat mijn boek niet het enige grappige boek over feminisme zal blijven. Ik wil dat vrouwen ervan genieten, maar ook dat ze me tegenspreken. Zoals in de politiek of in de filosofie: laat het feminisme weer iets worden waar iederéén zich mee bemoeit. Laten we samenwerken, dan wordt het feminisme weer écht interessant.’

5. OVER FLIRTEN

‘Er zijn zo’n aantal idee-fixen waar het traditionele, strenge feminisme ons mee opgezadeld heeft. We mogen geen feeks zijn, nooit gemeen doen tegen elkaar. En we mogen vooral onze charmes niet uitspelen. We mogen, met andere woorden, niet flirten. Maar mannen doen beide: ze zijn soms gemeen tegen elkaar en ze flirten zowat de hele tijd. Alleen noemen ze het “netwerken”. Waarom zijn we toch zo streng voor elkaar en voor onszelf? Als we de hele tijd braaf en perfect zijn, komen we echt nergens. Niet iedereen moet flirten van mij, maar sommige mensen – mannen en vrouwen – zijn er goed in en doen het ook erg graag. Het maakt het leven aangenaam. Voor mijn part flirten we ons een weg naar de top.’

6. OVER PORNO

‘Iedereen verlangt, iedereen wil neuken, iedereen wil klaarkomen, daar draait het om in seks. Maar porno is niet hetzelfde als seks. Ik denk niet dat je feministe kunt zijn en tegelijk mainstreamporno verdedigen. We willen emotie zien. Oké, er zit soms emotie in porno, maar nooit de emotie die me interesseert. Ik wil verlangen zien, begeerte, lust, maar ik zie alleen maar pijn. Kijk naar de gezichten van die vrouwen die anaal gepenetreerd worden of zitten te wachten tot ze sperma in het gezicht krijgen: ik zie geen sprankel lust. Echt goede porno – geen soft, “vrouwvriendelijk” gedoe, bespaar me dat – zou zich op begeerte focussen.’

‘Ik weet niet hoe de cijfers bij jullie zijn, maar in Groot-Brittannië is porno voor 97 procent van de kinderen de voornaamste bron van seksuele voorlichting. Hun idee van goede seks is compleet vertekend: mechanisch geneuk, hogesnelheidspenetratie en demonstratief ejaculeren. Seks lijkt oorlog, gymnastiek in het beste geval. Terwijl het zo lekker ontspannend kan zijn.’

‘Als tienermeisje geraakte ik vreselijk opgewonden van de vele seksscènes in de – niet zo goed geschreven – boeken van Jilly Cooper en Jackie Collins. Een van mijn toekomstige projecten ligt in die lijn. Tegen dat ik veertig ben, wil ik sexy fictie schrijven. Grappige, mooie, goed geschreven boeken met veel expliciete seks. Ik verheug me nu al. En ik oefen volop: ik ben ontzettend goed in het sturen van vieze e-mails (lacht).’

7. OVER MUZEN

‘Overal horen, zien en lezen we wat mannen ooit gedacht en gedaan hebben. Ook over vrouwen. We zijn er zo aan gewend geraakt dat mannen over ons spreken, over ons schrijven, over ons zingen. We denken dat we anderen moeten inspireren. Soms hoor ik iets moois, en denk ik: o, iemand zou daar een liedje moeten over schrijven. Maar dan herneem ik me: verdorie, nee, ik moet daar zélf een liedje over schrijven! Dan houd ik de controle, en verdien ik er meteen ook geld aan. We denken nog te veel na over de indruk die we op anderen maken, maar we moeten gewoon dingen zelf in handen durven te nemen.’

8. OVER SCHOONHEID

caitlinmoran‘Ik ben blij dat ik niet mooi was in mijn schooltijd. Twee meisjes op school waren echte schoonheden, alle jongens waren gek op hen. Maar als je piekt op je zeventiende, achttiende, dan voel je de nood niet meer om hard je best te doen. Ik was me er voortdurend van bewust dat mijn tienerjaren niet de beste jaren van mijn leven waren. En wat een geluk. Hoe afschuwelijk moet het zijn om, net als kindsterretjes, op die leeftijd te beseffen: beter dan dit wordt het nooit. Ik heb oprecht medelijden met de mooiste meisjes van de school. Maar indertijd haatte ik ze natuurlijk (lacht).’

‘Die dwang om er fabuleus uit te zien als vrouw hangt me de keel uit. Wat heb je eraan? Laat een perfecte vrouw een kamer binnenkomen, en alle vrouwen die er minder perfect uitzien trekken de wenkbrauwen op. De mannen in die kamer zullen zich ofwel geïntimideerd voelen, ofwel denken: haar wil ik wel neuken. In beide gevallen ontmenselijkt het. Daarom kleed ik me graag slordig (lacht). Voor fotoshoots of televisieoptredens sta ik erop mijn eigen haar en make-up te doen. Dat kost me welgeteld drie minuten. Als ze me willen restylen: pech. Mij krijg je niet meer in kleren waarin ik me niet comfortabel voel.’

‘Al moet ik bekennen dat ik niet altijd ontsnap aan de druk. Niet lang geleden heb ik me een designerhandtas van 600 pond gekocht, omdat ik nerveus was voor een groot optreden en geloofde wat modemagazines me proberen wijs te maken: dat zo’n ding me zelfvertrouwen zou geven. Het enige wat me op dat moment daadwerkelijk tot rust bracht, was naar The Beatles luisteren. Muziek in je hoofd is magisch, het is een medicijn, en het kost weinig of niets. Maar dat vertellen ze je natuurlijk niet in die magazines.’

9. MANNEN

‘Feministen willen mannen helemaal niet weg. Wat een misverstand! We willen gewoon ons deel van de wereld, niet alles. Laat mannen toch gewoon hun zin blijven doen. Ik ben geen mannenhaatster, integendeel. Maar net zoals rijke mensen soms vergeten dat het een voorrecht is rijk te zijn, vergeet een blanke, heteroseksuele man weleens dat hij in deze wereld geprivilegieerd is. Hij vindt zijn positie normaal, hij is de norm. En toch is het niet normaal dat hij zo veel macht heeft. In Groot-Brittannië wordt 78 procent van de krantenartikels door mannen geschreven, 89 procent van de radio-optredens wordt door mannen ingevuld. Voor televisie loopt dat zelfs op tot 91 procent. Ik heb nog geen enkele man horen zeggen: “Kijk eens hoeveel mannen daar nu weer zitten.” Vrouwen zien dat wel, en vinden dat niet zo normaal. We leven in een soort parallelle werkelijkheid.’

(verschenen in De Standaard Magazine op 31 maart 2012)

Mijn rijtjeshuis voor jouw luxevilla?

Wildvreemden die je lingerielade overhoophalen en de aap uithangen met je beha over hun kleren en je slip op hun hoofd. Je familiefoto’s bekijken. Seks hebben in je bed en je puberdagboek doorbladeren. Zijn er ook voordelen aan huisruil als vakantieformule? Welzeker.

Louisiana_1    Het lijkt paradoxaal, maar net als bij naturisme hing naar mijn gevoel rond huisruil lang een waas van kneuterige openheid. Mijn ietwat cynische vooroordelen heb ik intussen aan de kant geschoven. Voor alle duidelijkheid: naturist ben ik nog steeds niet. Anders ligt het bij huisruil. De bijna als een bedreiging klinkende belofte die ik indertijd her en der hoorde – ‘Eens je huizen ruilde, wil je niks anders meer’ – bevat meer waarheid dan ik ooit durfde te denken.

Het idee groeide toen we een zevental jaar geleden het Canadese huisruilgezin van vrienden wegwijs maakten in Gent. Hun enthousiasme, en enkele weken later ook dat van onze vrienden, werkte aanstekelijk.

We hakken we de knoop door: onze zomervakantie van 2001 zal richting VS gaan. Een bestemming waar we al langer zin in hebben, maar die voor ons gezin – twee volwassenen, twee tieners – onbereikbaar is, wegens te duur. Onze plannen worden afwisselend op verwondering, voorzichtig enthousiasme en sceptisch geknor onthaald. Over ons aanbod klinkt het eensluidend: ‘Wie wil in ’s hemelsnaam naar Wondelgem komen?’

Ik ben steeds meer gaan voelen voor het goed gedoseerde optimisme en het op het eerste gezicht naïeve vertrouwen dat huisruilers zowat overal ter wereld met elkaar gemeen hebben. Na heel wat contacten met collega-huisruilers heb ik welgeteld één minder goede ervaring mogen noteren: een Amerikaans koppel was erg teleurgesteld, omdat de overeenkomst met een Parijs gezin op het laatste moment werd afgeblazen, zonder duidelijke reden. Vermoedelijk hadden de Parijzenaars, mensen die voor het eerst huizen zouden ruilen, een interessanter aanbod gekregen. Dat is meteen een eerste – ongeschreven – regel voor wie huisruil overweegt: zodra je concrete afspraken maakt met een ander gezin, wordt het een erezaak om je ook aan die afspraak te houden, ongeacht welke aanlokkelijke aanbiedingen nog uit de bus komen. Niemand kan je dwingen, maar iedereen weet hoe rot het is als je vakantie op het laatste moment in het water valt. Niemand kan je ook dwingen goed te zorgen voor het huis van een ander, niet rond te snuffelen of te stelen. En toch stellen zich ook op dat vlak nauwelijks problemen.

Huis met tuin en plezierboot
We zoeken via de stevig gedocumenteerde en gebruiksvriendelijke site van homeexchange.com. Zoeken op land, op accommodatie of ‘omgekeerd’ zoeken – wie wil naar België komen?, het kan allemaal. En ja, tot onze verbazing blijken vooral Amerikanen, Canadezen en Denen wel iets te zien in Belgium. Met aangescherpt zelfvertrouwen  besluiten we ook te mailen naar mensen die België niet expliciet vermelden als droombestemming, maar weleens iets van Europa willen zien. Ik begin aan een tekst, waarin ik onszelf, ons huis en onze omgeving voorstel, en waarin ik de troeven van België in de verf probeer te zetten. De clichés over bier, frieten en chocolade laat ik achterwege, maar ik citeer wel de Lonely Planet over ons land: ‘Als de spotlight België op het Europese toneel slechts een klein lichtje is, is dat alleen te wijten aan het feit dat de Belgen zelden opscheppen over hun land. Ten onrechte: België heeft meer geschiedenis, kunst, lekker eten en architectuur per vierkante meter dan vele van hun grotere en luidruchtigere buren.’ De opschepperij aan een ander overlaten – en wat voor een – ook dat is Belgisch.

Het huis in Breaux Bridge, Louisiana
Het huis in Breaux Bridge, Louisiana

We kiezen zes huizen: twee in Oregon, twee in Californië en twee in Louisiana. Ik heb het gevoel dat ik net iets te brutaal geweest ben, want een van de huizen in Louisiana is wel vier keer zo groot als het onze, compleet met bar, speel- en filmkamer, met een grote tuin gelegen aan een bayou, en o ja, er hoort ook een plezierboot bij. Wanneer we nog dezelfde dag een dolenthousiaste mail krijgen van Linda – van het grote huis, jawel – weten we niet waar we het hebben. Snel laat ik haar weten dat ons huis echt wel een stuk kleiner is dan dat van haar, en dat we zeker niet willen dat ze zich bekocht zou voelen, maar ze lacht onze bezwaren weg. Zij en haar man, Gregg, willen alleen een huiselijke plek om hun lichaam ’s nachts te parkeren, en ze zitten nu al te popelen bij het vooruitzicht aan de vakantie. De sympathieke kunstleraar uit de buurt van San Francisco die ons enkele dagen later laat weten dat hij graag wil ruilen, mailen we met spijt in het hart dat we al bezet zijn.

In de daaropvolgende maanden ontspint zich een drukke mailcorrespondentie. Net als voor ons zal dit hun eerste huisruilervaring zijn. Ik maak een soort handleiding met nuttige informatie — over onze katten, de buren, de planten, de werking van huishoudelijke apparaten, noodnummers… Linda zegt dat het allemaal wel zal loslopen, dat alles in hun huis zichzelf uitwijst. Wanneer blijkt dat zij later zullen vertrekken dan wij, en we dus elkaar zullen ontmoeten, voel ik me gerustgesteld. In afwachting raas ik als een wervelwind met smetvrees door mijn huis en maak ik schoon zoals ik – normaal gezien niet meteen een toonbeeld van huishoudelijk perfectionisme – dat

nooit eerder deed. Mijn partner schudt het hoofd. Pas wanneer een vriendin die een tijdje in Amerika woonde, me zegt dat ik nog raar zal opkijken ginder – ‘Amerikanen doen het nogal met de Franse slag’ – gooi ik mijn emmer en dweil terug in het berghok.

Allen naar Breaux Bridge
Het vertrek nadert. Mijn ouders zullen voor ontvangstcomité spelen: zij voorzien onze koelkast van het nodige lekkers, wij laten een aantal Belgische bieren en chocolaatjes achter als welkomstgeschenk — je kunt de clichés niet blijven ontwijken — en daar gaan we dan.

Laat op de avond landen we in New Orleans, waar Gregg ons opwacht. De verwelkoming is warm, de lucht loodzwaar en heet. Dit is de Deep South. Een autorit van meer dan twee uur brengt ons naar Breaux Bridge, in het hart van Cajun Country. De auto zullen we de komende drie weken als de onze mogen beschouwen, want ook die is in de ruil inbegrepen. Net zoals het appartement van dochter Christa in Houston, Texas, op vier uur rijden van Breaux Bridge. Al snel daagt het ons dat we met ons gat in de boter gevallen zijn, en dat we onze verwachtingen met het vooruitzicht op toekomstige huisruilvakanties het best een beetje temperen.

Bram in de game room
Bram in de game room

Louisiana en de cajuns bewieroken zou me te ver leiden – ik kan er nog even over doorgaan – maar vanaf dat moment hebben we de vakantieformule in ons hart gesloten. De buren zijn behulpzaam en gastvrij, zonder opdringerig te worden. Uit dankbaarheid nodigen we hen uit voor een etentje – Gentse waterzooi! – en later die vakantie bereiden zij voor ons jambalaya. Wanneer we een mail ontvangen van Linda, waarin ze ons bijna vermanend laat weten dat ons huis echt wel veel beter is dan we haar lieten verstaan, en wanneer haar dochter langskomt en vertelt dat ze zich op voorhand afvroeg: ‘Who the heck wants to come to Breaux Bridge?’, leggen we onze complexen voor eens en voor altijd af.

Van Spitsbergen tot Sicilië
Het daaropvolgende jaar willen we het dichter bij huis zoeken. De bestemming: Europa. De praktijk wijst uit dat wie zich vastpint op een bepaalde bestemming, vaak met lege handen achterblijft. De hele wereld wil naar Italië, Spanje, Zuid-Frankrijk of Schotland, dus de weinige huisruilkandidaten die je daar aantreft, kampen voortdurend met l’embarras du choix. En of ze nu echt Wondelgem, Reet of Erps-Kwerps zullen verkiezen boven die honderden andere aanbiedingen, valt te betwijfelen. Proberen mag natuurlijk. Ditmaal versturen we tien mails: van Sicilië tot Spitsbergen, en zowat alles er tussenin. Al snel krijgen we reactie van een jong gezin dat aan de westkust van Denemarken woont. Het klikt meteen. De mailcorrespondentie en de telefoontjes met Mogens en Kirsten geven ons snel het gevoel dat we oude vrienden zijn. Ook hen ontmoeten we heel even, bij onze aankomst. In hun huis voelen we ons merkwaardig snel thuis, vooral wanneer we zowat alle boeken uit onze bibliotheek aantreffen op hun boekenplanken, maar dan in het Deens.

Annelien in de tuin, Port Jefferson, New York. En Manhattan natuurlijk.
Annelien in de tuin, Port Jefferson, New York. En Manhattan natuurlijk.

In de zomer 2003 trekken we weer naar Amerika, naar Long Island, New York ditmaal. Het cultuurverschil met het zuiden is voelbaar. De kritische, ruimdenkende, ietwat cynische New Yorkers contrasteren fel met de hartelijke, maar conservatieve zuiderlingen. We betrekken het huis van een professor Engelse literatuur en zijn kunstminnende vrouw, en hebben ook ditmaal het geluk er een buitenhuis bovenop te krijgen: een blokhut in de Catskill Mountains, waar ook het legendarische Woodstock ligt. Amper een minuut na onze aankomst valt de elektriciteit uit. Eerst denken we dat we iets verkeerds gedaan hebben, tot onze enige buurman, die enkele honderden meters verderop woont, ons komt vertellen wat er aan de hand is. We beleven er de onwaarschijnlijke elektriciteitspanne die half Noord-Amerika zonder stroom zet.
We bouwen een vuur onder de sterren, ontkurken een fles wijn en prijzen ons gelukkig dat we de nacht niet hoeven door te brengen in een of ander station in Manhattan, waar nu duizenden gestrande mensen een slaapplek op de grond proberen te bemachtigen.

Catskill Mountains, New York
Catskill Mountains, New York

(in 2005 verschenen in De Standaard Magazine)

Durft iemand zijn hand in het vuur te steken voor zichzelf?

‘Je ziet meteen wie het gewone geboefte is en wie de moordenaars zijn,’ vertelde een vrouw me ooit. Zij kende de gevangenis goed, want ze bezocht er in het kader van herstelbemiddeling haar ex-schoonzoon, de moordenaar van haar dochter.
Het gewone geboefte oogde als crapuul. Maar de moordenaars, die waren anders. Die zagen er zo normaal uit. Zoals de buurman, de collega, de vriend, de geliefde. Zoals u en ik.
Toen ik later de man in kwestie interviewde, viel me op hoe rustig en verstandig en hoffelijk hij was. Ik had er bijna ‘sympathiek’ aan toegevoegd, ware het niet van dat ene niet te negeren feit: hij had een mens vermoord.

Ik heb er altijd een nogal naïef beeld van gehad, van die moordenaars. In mijn fantasie waren het angstaanjagende wezens. Half mens, half monster. Schepsels bij wie je maar beter uit de buurt bleef. Met wie je echt niet alleen mocht zijn. Want je wist maar nooit wanneer ze weer eens die duivelse schittering in hun ogen zouden krijgen, waarna ze hun handen om je hals konden zetten om de lucht uit je lijf te persen.

gevangeneVorige week was ik op bezoek in Leuven-Centraal. Klein geboefte is er in de minderheid. De meeste gevangenen zitten daar omdat ze een levensdelict gepleegd hebben. Ik praatte er met Staf, Jean, Ghislain en Frank, die straffen tussen de 21 en 42 jaar uitzitten. Dat ze meer op hun kerfstok hebben dan het stelen van een brood, hoef ik u niet te vertellen. We praatten over koetjes en kalfjes. Over mensen en ideeën. Over muziek en literatuur. Met een van hen was ik een tijdlang alleen.
Het was heel gewoon. Geruststellend en verontrustend gewoon.

De kille moordenaar bestaat. Maar hij behoort tot een minderheid.
De meeste moordenaars hebben wroeging. Too little too late natuurlijk. Want wat kopen hun slachtoffers daarvoor? En de gebroken familieleden van die slachtoffers?
Het zijn vragen waar ook veel daders mee blijven zitten. Ze zijn zwaar in de fout gegaan en ze kunnen die fout nooit meer goedmaken. Daar moeten ze mee leren leven.

Zij, de daders.
Gelukkig zitten wij aan de goede kant van de grens. Wij zijn normaal. Toch?

Maar zeg eens. Durft iemand zijn hand in het vuur te steken voor zichzelf?
Echt?
U bent in goed gezelschap.
Een keer raden.