Het is een nijdig beest, die liefdesjaloezie. Ze maakt blind, misschien nog blinder dan de liefde zelf. En onbezonnen. Kijk maar naar de maîtresse van ex-CIA-baas David Petraeus. Maar we hebben ze nodig, luidt het alom. Geen liefde zonder jaloezie. Of toch wel?
‘Ik probeerde mijn jaloezie te visualiseren als een geelbruine wolk die in mijn binnenste woedde, om daarna als rook langs mijn neus te ontsnappen en te veranderen in een steen die op de grond neerviel. Dat hielp een beetje. Maar in mijn visioen groeide een plant met giftige bessen uit de steen, of ik dat nu wilde of niet.’
(Het jaar van de vloed, Margaret Atwood)
Iconische grootheden die van hun sokkel vallen, spreken tot de verbeelding, en al helemaal als er passie en seks mee gemoeid zijn. Maar dat jaloezie van de ene minnares op een (misschien) tweede minnares de bom onder de carrière van CIA-baas David Petraeus deed ontploffen, gaf aanleiding tot flink wat besmuikt gegniffel en maakte de petite histoire nog een stukje interessanter. De giftige bessen uit het citaat van Margaret Atwood waren in dit geval mails van Paula Broadwell – minnares 1 en biografe van Petraeus – aan Jill Kelley – vermoedelijke minnares 2. Of die het flirten wilde laten, en meer van dat. Waarna Kelley prompt klacht indiende bij de FBI wegens stalking.
Een mens die door hevige sentimenten – en liefdesjaloezie is niet de minste van die sentimenten – gedreven wordt, zet soms waanzinnig veel op het spel. Reputaties, carrières, huwelijken, gezinnen, misschien levens.
’Ook jaloezie werd niet begrepen: de hel van de gekwetste minnaar.’
(Het paradijs verloren, John Milton)
Een bitterbijtende golf die vanuit de maag opstijgt en in een fractie van een seconde de hartslag in galop jaagt. Gonzende oren en gloeiende wangen. Treiterende warmte, ergens laag in het achterhoofd. Een vertroebelde blik en gedachten als ongeleide projectielen, radeloos en redeloos. Wie het ooit voelde, weet dat liefdesjaloezie schrijnt. Harder en venijniger dan alle andere vormen van jaloezie, misschien wel omdat de sprong in de diepte van zoveel hoger genomen wordt. En omdat het gevoel zoveel moeilijker te vatten is dan andere emoties. Een verwarrende cocktail van woede, verdriet en angst. Frustrerend omwille van de machteloosheid – we hebben geen vat op wat de ander voelt. Vernederend ook. Een vernedering die nog sterker dreigt te worden, omdat we zoals Paula Broadwell, soms geneigd zijn ons belachelijk te maken. Misschien niet voor de ogen van de hele wereld, maar dan toch voor de ogen van de geliefde die ons tot wanhoop drijft. Het geeft een pijnlijke knauw aan ons zelfbeeld. En soms verandert het ons in iemand die we niet willen zijn. Iemand die we niet willen kennen, en die we niet herkennen. Kwaad, nijdig, wantrouwig, koortsachtig op zoek naar iets – mails, Facebookberichten, sms’en, wat dan ook – dat de knagende vermoedens kan bevestigen. Hopend op een ontdekking, en tegelijk doodsbang voor die ontdekking.
‘O, hoed u voor jaloersheid, heer; zij is ’t groenogig monster, dat de spijs bespot die ’t vreet, gelukkig hij die horens draagt, maar ’t weet en van zijn krenkster niet meer houdt. Maar wat voor kwellingen doorstaat de man die mint maar twijfelt, argwaant maar aanbidt!’
(Othello, William Shakespeare)
Door Shakespeare vinden we dat jaloezie groen kleurt. Wie op zoek gaat naar teksten over jaloezie, vindt het woord er geheid een keer of vier, vijf in terug. Een dankbaar cliché, omdat groen ook aan gal doet denken. Of aan vergif: arsenicum met name. En voelt liefdesjaloezie niet een beetje als een gif dat onze ingewanden aanvreet? Toch kleurt jaloezie niet zozeer groen, luidde de conclusie van een onderzoek naar synesthesie – het vermengen van de zintuigen – tussen negatieve gevoelens en kleuren. Aan 661 deelnemers uit vijf geïndustrialiseerde landen, verspreid over de hele wereld, werd gevraagd welke kleur zij zouden toekennen aan die gevoelens. Voor één gevoel was de uitkomst duidelijker dan voor alle andere: jaloezie is rood.
’In die tijd bevredigde hij een zinnelijke nieuwsgierigheid door de genoegens te ervaren van mensen die voor de liefde leven. Hij had geloofd dat hij daar kon stoppen, dat hij niet gedwongen zou zijn ook hun zorgen te leren kennen; hoe futiel leek haar charme nu naast de verbijsterende kwelling niet op elk moment te weten wat ze gedaan had, of haar niet altijd en overal te bezitten!’
(De kant van Swann, Marcel Proust)
Ja, jaloezie is bezitterig. Het zijn enkelingen die eraan lijken te ontsnappen. Onthechte zielen, die er op een jaloersmakende – ha! – manier in slagen zelden of nooit de slaaf van hun emoties te worden. Maar het gros van de mensheid wordt vroeg of laat met de neus op een dubbele en zeer tegenstrijdige waarheid gedrukt. We zijn niet gemaakt voor levenslange monogamie; vrijwel iedereen heeft weleens zin in een ander of wordt simpelweg verliefd. Maar velen vinden de gedachte, alleen nog maar de gedáchte, dat dit ook voor hun partner geldt moeilijk te verteren.
Dat jaloezie niet per se verkeerd is, vertellen relatietherapeuten eensgezind. Wel integendeel: de liefde kan niet zonder jaloezie. Dat het een alarmbel is voor de relatie, een waarschuwing voor mogelijk gevaar. Dat het de liefde zelfs ten goede kan komen, zolang het maar gezond blijft. Binnen de perken. Want er is natuurlijk jaloezie en jaloezie. Psychologen Robert Rydell en Robert Bringle van de universiteit van Indiana (VS) maken onderscheid tussen reactieve en achterdochtige jaloezie. Uit hun onderzoek bleek dat reactieve jaloezie – jaloezie waarvoor een concrete aanleiding bestaat, zoals verliefdheid of seksueel avontuur – het heftigst is bij koppels die een diepgaande vertrouwensband en een sterke wederzijdse afhankelijkheid kennen. De tweede soort jaloezie – de achterdochtige, die puur op al of niet gegronde vermoedens gebaseerd is – zou niet zozeer verband houden met de kwaliteit van de relatie, maar wel met persoonlijkheidskenmerken als onzekerheid en een zwak gevoel van eigenwaarde. De Nederlandse psychologe Pieternel Dijkstra voegt er in haar boek ‘Jaloezie. Omgaan met jaloerse gevoelens’ nog een derde type aan toe: de preventieve jaloezie. Jezelf op je voordeligst presenteren, je partner in de watten leggen op elk vlak – en zeker ook seksueel, moet helpen om elke verleiding van buitenaf te counteren. Een boost voor de relatie, als het even meezit. Maar controlerend en verstikkend als het te ver dreigt te gaan.
’Hij was jaloers op haar toekomst, en zij op zijn verleden.’
(Venusdelta, Anaïs Nin)
Jaloers op wat zij nog aan opwindends op haar pad zal krijgen, jaloers op wat in zijn herinneringen leeft: hoe zinloos kan jaloezie zijn? En waarom we dan met dat ellendige gevoel opgescheept moeten zitten, vraagt een mens zich af. Puur evolutionair bekeken klinkt het verhaal simpel: een kwestie van de genen succesvol door te geven. De oerman was beducht voor seksuele concurrentie van andere mannen, waardoor hij riskeerde een ander kroost dan het zijne te zien geboren worden. Voor de oervrouw was het dan weer zaak ervoor te zorgen dat de kinderen hun fragiele eerste levensjaren doorkwamen. Een vader die in het levensonderhoud van het gezin kon voorzien, verhoogde de overlevingskans van de kinderen aanzienlijk. Om die reden zouden mannen ook nu nog sneller last hebben van jaloezie wanneer hun partner met een ander vrijt, terwijl vrouwen het vooral moeilijk zouden hebben wanneer hun partner een intieme, emotionele band krijgt met een andere vrouw. Maar recente studies zetten de evolutionaire waarheid op de helling. Onderzoekers van de Humboldt-universiteit in Berlijn stelden bijvoorbeeld vast dat er nauwelijks nog verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen inzake seksuele jaloezie. Sterker: bij de vrouwelijke deelnemers aan het onderzoek was de seksuele jaloezie zelfs iets groter dan bij de mannen. Het tweede luik van het evolutionaire verhaal, werd wel bevestigd: vrouwen bleven onverminderd sterker reageren op emotionele ontrouw dan mannen.
Nog meer man-vrouwweetjes? Socioloog Richard Felson van de Universteit van Pennsylvania (VS) bestudeerde moorden, aangevuurd door jaloezie. Hij stelde vast dat mannen hun jaloerse agressie vooral op hun rivaal richten, terwijl jaloerse vrouwen het veeleer op hun eigen partner gemunt hebben.
’Ik weigerde te geloven dat liefde een andere vorm kon aannemen dan die van mij: ik mat liefde af aan de omvang van mijn jaloezie, en dat betekende natuurlijk dat ze helemaal niet van mij kon houden.’
(Het einde van het spel, Graham Greene)
Een mens die gevangen zit in zijn gevoelens, heeft de neiging om zichzelf tot norm te verheffen. Vooral als dat gevoel zo knellend en onontkoombaar is als jaloezie. ‘Ik kan niet anders, dus zo werkt het nu eenmaal.’ Als we aannemen dat die veralgemening klopt, lijken we minder schamel en zwak, hoeven we ons misschien niet schuldig te voelen of te schamen voor dat bloedrode beest. Maar klopt het? Zou jaloezie ook niet, al was het maar gedeeltelijk, cultureel bepaald kunnen zijn? Sociologe Margaret Mead deed indertijd hard haar best om te bewijzen dat het ook anders kon. Ze schreef over gemeenschappen, waarin het normaal was dat een man zijn vrouw of dochter aanbood aan een andere man. Over polygame samenlevingen, waarin nieuwe vrouwen ‘verwelkomd’ werden door de anciens. Lichtend voorbeeld was de bevolking van Samoa, bij wie jaloezie zelden of nooit voorkwam, volgens Mead. Vele jaren later bleek dat ze de waarheid meer dan eens geweld had aangedaan, en dat haar beweringen over Samoa niet helemaal klopten.
Vandaag nemen onderzoekers doorgaans aan dat jaloezie van alle tijden en van overal is, maar dat de manier waarop we die invullen en de manier waarop we ermee omgaan, cultureel bepaald is. Neem nu dat oude Hebreeuwse gebruik, waarbij een weduwe kon hertrouwen met de jongere broer van haar overleden man. En zelfs bij leven van haar echtgenoot een affaire met die jongere broer mocht hebben, zonder dat dit aanleiding gaf tot jaloezie. Anders was het wanneer de vrouw een liaison zou aangaan met de oudere broer van haar man: dan stak de jaloezie onvermijdelijk de kop op.
‘Rendall’s eerst wet van de jaloezie: jaloezie maakt de pik harder en de kut natter.’
(Hoe red ik mijn eigen leven, Erica Jong)
Lang geleden schreef de Nederlandse filosoof Ger Groot een essay over hoe overspel niet alleen machteloze woede oproept, maar tegelijk een erotiserend effect kan hebben op de verbeelding van de bedrogene. Omdat we het niet kunnen laten ons keer op keer voor te stellen hoe die minnaars er samen uitzien, wat ze doen en hoe ze het doen. Een zelfkwelling, waarmee we de wonde openhouden en tegelijk onze eigen begeerte aanwakkeren. Want ‘gekwetst toezien is wat de bedrogene aan de geliefde bindt, en daarom mag die kwetsuur niet verdwijnen’.
Los van het erotiserende effect dat Groot suggereert, is die zelfkwelling – het moeten weten, tot in de kleinste details, hoeveel pijn het ook doet – voor velen herkenbaar. In ‘Scènes uit een huwelijk’ van Ingmar Bergman wil Marianne, de bedrogen echtgenote, dat haar man haar vertelt over zijn liefje. ‘Ik wil weten hoe ze is. Het is veel erger om je iemand voor de geest te halen die geen contouren heeft.’ Ze krijgt een foto te zien – ‘Ontzettend mooie borsten, lijkt me. … Verft ze haar haar? Ze heeft een aardige glimlach. Hebben jullie het goed in bed?’ En zo krijgt ze het noodzakelijke en tegelijk ondraaglijke verhaal te horen over de verliefdheid van haar man en zijn seksuele relatie met zijn minnares. Het niet willen weten, en het tegelijk moeten weten. Omdat de jaloezie, om welke duistere reden ook, daardoor net iets hanteerbaarder wordt.
‘U hebt nooit jaloezie gevoeld, is het niet, Miss Eyre? Natuurlijk niet: ik hoef de vraag niet te stellen, omdat u nooit liefde hebt gevoeld. U moet beide gevoelens nog ervaren. De schok die ze zal wakker maken, moet nog komen.’
(Jane Eyre, Charlotte Brontë)
(Dit is de integrale versie van de tekst die ik voor De Standaard Weekblad van 24 november 2012 scheef – themanummer Jaloezie in de reeks Grote Gevoelens. Titel in het weekblad luidde ‘Jaloezie maakt de pik harder’)