Er is een Week van de Opvoeding en de boekhandels puilen uit van de opvoedingsboeken. Heel verantwoord en goedbedoeld allemaal, maar die stortvloed aan advies heeft een ernstige bijwerking: we worden verlamd door de angst om geen perfecte ouders te zijn. Weg met bange en verkrampte ouders: dat is de enige uitweg uit de impasse.
De Week van de Opvoeding komt eraan. In lezingen en workshops zullen deskundigen ons vertellen hoe we het beter kunnen doen. We zullen horen dat we positief moeten opvoeden en dat opvoeden samenspel is. Het houdt allemaal steek. Het is goedbedoeld. En ongetwijfeld is het ook wetenschappelijk onderbouwd. Maar de indigestie dreigt. Het maakt me opstandig en tegendraads.
Enige tijd terug verscheen in de VS een controversieel boek over opvoeding: Nurtureshock. Why everything we think about raising our children is wrong. De heftige emotionele reacties erop doen denken aan de commotie die Benjamin Spock in 1946 teweegbracht met zijn roemruchte boek The common sense book of baby and child care. De achterflap trekt de kaart van de provocatie: ‘Wat als we je zouden vertellen dat oneerlijkheid bij kinderen een goede eigenschap is, dat ruzie maken in het bijzijn van je kinderen goed is, en dat kinderen loven het risico op mislukken groter maakt… en het blijkt allemaal waar te zijn?’ De lezer wordt meteen op zijn plaats gezet: het ouderlijk instinct is waardeloos, want vervuild door een onwelriekend allegaartje van wishful thinking, morele vertekeningen, besmettelijke modes, persoonlijke geschiedenissen en achterhaalde psychologie. Allemaal ten koste van het gezond verstand. Dus gooien de auteurs, de journalisten Po Bronson en Ashley Merryman, er nieuwe en voorlopig nog niet achterhaalde psychologie tegenaan, gestaafd door recent wetenschappelijk onderzoek en gelegitimeerd door een lijst bronvermeldingen die maar liefst 62 bladzijden beslaat.
‘Een van de belangrijkste boeken van het jaar!’ jubelen de voorstanders, ‘een wake-up call voor ouders!’ Terwijl de tegenstanders het liefst in honderdduizend stukken zouden scheuren en verbranden. Vanwaar die heftigheid? Omdat het gaat over datgene waarin ouders het kwetsbaarst zijn — hun kinderen. Ouders vertellen dat ze de opvoeding van hun kinderen helemaal fout aanpakken, ook al doen ze dat met de beste bedoelingen, is zeggen dat ze mislukkelingen zijn.
Opvoedparanoia
Er is iets vreemds aan de hand met veel opvoedingsboeken, zelfs met diegene die ons geruststellend toespreken. Neem nu Spock, die zijn boek begint met de woorden: ‘Vertrouw op uzelf. U weet meer dan u denkt te weten.’ Een verademing. Voor even toch. Want vrijwel meteen bindt hij de strijd aan met de achterhaalde psychologie van toen — het behaviorisme vierde hoogtij in die dagen — om jonge ouders ervan te overtuigen dat alles wat ze dachten te weten, niet klopt. En dan volgen er honderden pagina’s goede raad. Moeders móésten hun instinct durven te volgen. Spock legde hen haarfijn uit hoe ze dat moesten doen. De paradox daarvan leek hem te ontgaan.
Vandaag zijn er, alleen al bij ons, een honderdtal opvoedingsboeken op de markt. Ouders moeten wel sukkels zijn. Kaat Schaubroeck stelde dat al eerder terecht aan de kaak in haar boek Een verpletterend gevoel van verantwoordelijkheid. Niemand voelt zich graag een sukkel. Al moeten we misschien vaker durven toe te geven dat we dat soms wel zijn. We zijn niet perfect. En wat dan nog? We maken fouten. Geven misschien een tik aan onze kinderen. Een nijdige tik, omdat het grut in kwade dagen wel eens het bloed onder onze nagels vandaan haalt. Dan gaat het over wanhopige onmacht, domme colère, over jezelf verliezen. En liefst ook weer herpakken. Sorry zeggen, en tonen dat je niet volmaakt bent. Op de keper beschouwd — wie van slechte wil is, zal hier een pleidooi voor een pak slaag in lezen — bewijzen we onze kinderen misschien wel een dienst: perfecte ouders als rolmodel zijn zwaar om te torsen voor frêle kinderschouders. Het zelf minder goed doen, is in dat geval geen optie.
Wie voortdurend op de vingers getikt wordt, gaat zich onzeker voelen. Wie zijn onzekerheid niet onder controle krijgt, wordt bang. En angst is een slechte raadgever. Dat beginnen ze te voelen in de VS en Groot-Brittannië, waar stilaan sprake is van opvoedparanoia. Tegen die paranoia trekt de socioloog Frank Furedi — onder meer bekend van zijn boeken Licensed to hug en Paranoid parenting — al jaren van leer, maar of het doordringt, is maar de vraag. Britse kinderen worden zo goed beschermd tegen mogelijk kwaadwillige volwassenen dat elke spontaneïteit er dreigt te verdwijnen. Maak geen kiekjes van je kind terwijl het met andere kinderen in de zandbak speelt, of je wordt beboet (want misschien kick je wel op de blote beentjes van dat kleine meisje naast je zoontje). Raak niet zomaar een kind aan, ook niet als het staat te huilen omdat het zijn moeder uit het oog verloren is. Gewoon laten brullen, die kleine. Volwassenen wordt geleerd voortdurend op eieren te lopen in hun omgang met kinderen. Kinderen wordt geleerd volwassenen te wantrouwen. Dat brengt een ongezond mechanisme op gang. Bange volwassenen laten begaan, houden hun mening voor zich, durven niet bij te sturen. Ze voelen zich op hun ongemak als ze een groepje jongeren naderen, want die zullen zich misschien wel respectloos gedragen. En ja, die kans bestaat. Vooral als die jongeren door bange volwassenen opgevoed zijn. Want waarom zouden ze respect hebben voor volwassenen die het in hun broek doen uit angst iets verkeerd te zeggen of te doen?
De wolf en het lam
De recente berichten rond misbruik in de kerk, en bij uitbreiding: zowat overal waar volwassen gezagsfiguren en kinderen elkaar ontmoeten, geven nieuwe zuurstof aan de opvoedingsangst. Laat dit vooral geen pleidooi zijn om de feiten te verzwijgen of te minimaliseren. Maar die angst is een kwalijk neveneffect. Ze zet aan tot een ondoordachte dadendrang, die drijft op terechte morele verontwaardiging, maar niet getemperd wordt door rede. Het leidt ook tot goedbedoelde passe-partoutuitspraken als die van gynaecologe Marleen Temmerman onlangs in deze krant. Ze had me mee in haar betoog, toen ze fulmineerde tegen de hypocrisie en het machtsmisbruik. Tot ze het over een fonds voor — onder andere — preventie en het weerbaar maken van kinderen had. Het klonk ferm en daadkrachtig, een signaal aan de overheid. Maar wat houdt dat in, die preventie? Preventie van wat? Van het bestaan van geperverteerde, seksueel gefrustreerde mannen en vrouwen? Van contact tussen naïeve kinderen en volwassenen, die ondanks hun sympathieke voorkomen misschien viezeriken zijn? Nog zoiets: we moeten kinderen weerbaar maken. Maar weerbaarheid bouw je beetje bij beetje op, dag na dag. Een expliciete campagne zou zijn doel voorbijschieten. Zo’n campagne maakt kinderen niet weerbaar, maar bang. Investeren in preventie en weerbaarheid is, vrees ik, een slag in het water. Alsof we alles kunnen controleren als we het maar hard genoeg willen en als de overheid maar voldoende budget voorziet. Ik wil graag geloven in een paradijselijke, veilige, maakbare wereld, waar de wolf samenwoont met het lam. Maar die bestaat niet. Hij is nu eenmaal bevolkt met mensen.
Liefdevol verwaarlozen
Maar we hadden het over opvoeden. Over angst en onzekerheid, over goede raad en dwingend advies, en over het recht op onvolmaaktheid. Jaren geleden lanceerde de Nederlandse psycholoog Dolf Kohnstamm het begrip ‘liefdevolle verwaarlozing’. Hij ging daarmee in tegen de neiging van veel ouders om hun kinderen te overbeschermen en -stimuleren. Een beetje terughoudendheid is soms nodig, zodat kinderen kind kunnen zijn, zich kunnen uitleven en naar hartenlust experimenteren. Laat ik daar maar meteen liefdevolle bemoeizucht tegenaan gooien. Of zoals het in de Week van de Opvoeding heet: samenspel. Tenslotte is het allemaal een kwestie van doseren. En — op het gevaar af uit te glijden in het cliché — van maatwerk in de plaats van confectie. Er zijn geen goede en slechte ingrediënten. Is kinderen vasthouden en beschermen goed of slecht? Is lof goed of slecht? Boosheid? En wat te denken van autoriteit? Ik zou het niet weten. Het hangt er vermoedelijk maar vanaf wanneer, en in welke mate. Maar ik weet wel dit: ik wil een huilend kind dat zijn moeder kwijt is, kunnen troosten. Die snottebel wegvegen, zijn handje vastnemen en bij hem blijven staan, terwijl we rondkijken of mama al ergens opduikt, zónder een vuile blik te krijgen van omstanders of — echt gebeurd — van de moeder in kwestie. Laatst las ik in deze krant een column van Oscar Van den Boogaard, waarin hij een jongen berispt omdat die met zijn modderige gympen de treinbank bevuilt: ‘Als niemand jou heeft geleerd om niet met je schoenen op de bank te zitten, dan wil ik dat graag doen.’ Respectvol, maar daarom niet minder duidelijk. De jongen gehoorzaamt prompt, met een beschaamde glimlach. Ik hoop dat zoiets besmettelijk is. Besmettelijker dan die verdomde angst.
Advies: gebruik met mate
Dat brengt me terug bij dat zogenaamd ophefmakende Nurtureshock. Ik heb het gelezen. En naarmate ik verder las, werd het een ballon waar de lucht met een teleurstellende pfft uit wegliep. Het is helemaal niet zo’n stout boek als het pretendeert te zijn. Het wil keet schoppen, maar eigenlijk beeft het van angst. Neem nu die 62 bladzijden bronvermeldingen: heel degelijk en serieus. Maar in een boek dat niet voor academici, maar voor ouders bestemd is, lijkt het vooral te getuigen van onzekerheid. Precies doordat elke scepsis ontbreekt, doet het boek de gretig aangehaalde wetenschappelijke onderzoeken geen recht. Alles wordt heel letterlijk verteld, en heel letterlijk geïnterpreteerd. De krampachtige manier waarop Po Bronson elk nieuw verworven weetje integreert in de opvoeding van zijn eigen zoon doet op zijn minst de wenkbrauwen fronsen. Het is krampachtigheid waarin wellicht ook angst een rol speelt. Angst om geen perfecte ouder te zijn.
Moeten we alle opvoedingsadvies en de bijbehorende boeken dan maar naar de prullenmand verwijzen? Welnee. Het kind met het badwater weggooien is meestal geen goed idee. Als onze eigenste, onvermijdelijke Peter Adriaenssens, auteur van talloze boeken over ouders en kinderen, zijn opvoedingsadviezen relativeert door te zeggen dat het maar handvatten zijn, dan wil ik graag verder luisteren. En als hij pleit voor ouders die kwetsbaar durven te zijn, dan spring ik graag mee op zijn kar. Een beetje kwetsbaar is mooi. Net als een beetje sterk. Een beetje verwaarlozend. En af en toe ook een tikje bemoeizuchtig. Wat ze ons verder ook mogen wijsmaken in al die boeken. De juiste doses ken ik niet. Ik wil ze ook niet kennen, want dan worden het voorschriften. En voorschriften zouden de premisse van mijn verhaal onderuithalen.
Dus zeg ik alleen maar dit: ik weet het niet. Trek uw plan. Maar doe het met liefde.
(verschenen in De Standaard op 15 mei 2010)